De Gids. Jaargang 158(1995)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 311] [p. 311] Margreet Schouwenaar Twee gedichten Schets van een zomerdag De korstige knieën van alweer een zeeheld bieden slechts beschutting aan ontheemden en de man die duiven voert. Een transistor kraakt. De tocht door de ether verzwaart de woorden tot zij als druppels landen: een tik, een sprong, verzanden. Het nieuws staat met lege handen en een aangenomen gezicht. In de deining van het bericht ben ik als een schip. Golven die traag uit mij opgaan als gebroed dat om vergeving vraagt. Handjes op de romp, gekielhaald door het oude misverstand dat water draagt. Zoals het kind dat zijn ijsklomp onder de gloeiende zon bewaakt, is er veel dat opstaat, uitzwermt en als rook in noodweer neerslaat. [pagina 312] [p. 312] Voortgang is het luik dat plotsklaps openzwaait, reduceert en weer in het landschap opgaat. Ongedaan, zoals een hand een vuist bewaart. Zomerregen legt zich neer. Een raam dat openslaat. Een hand komt als een potloodstreep op het melkazuur en draait uit het nat een glazen stuiter. Die rolt en rolt, wacht op de tik, rolt en rolt. Haast mondjesmaat. [pagina 313] [p. 313] Nagelaten Hij die opstaat en wenkt, de ogen rond hem geloken, gesloten, gewend. Zoals de keren dat ik vind te wikken, te knikken, horen het schreeuwen in me overstemt. Een moment: ruige grond, houwelen in het gelid. Aan weerszijden spaanders. Gemompel waart rond: Ik, Ik. Oh honderdkoppig beest dat de muil heet en vochtig houdt, dat eet. Eet. Dan de knaap die zich verstout en ten strijde trekt. Achter zijn schild schuilt nauwziend en wreed de schrik en geest uit zijn voorvaderen ontleed. Zijn blik is tevergeefs. Het blikkerend licht dat als een hoefslag sporen maakt nagelt de kist van zijn daad, balsemt zijn gelaat. Ver weg gaat de einder, in zijn armen de dageraad. En niemand die de kolder als een klamgeslapen laken terugslaat. Vorige Volgende