| |
| |
| |
Leo Vroman
Gedichten
Psalm I
Systeem! Gij spitst geen oog of baard
en draagt geen slepend kleed;
hij die in U een man ontwaart
misvormt U naar zijn eigen aard
waar hij ook niets van weet.
Systeem, ik noem U dus geen God,
waarvan men gave en gebod
en wraak wacht en tot wiens genot
Systeem! Lijf dat op niets gelijkt,
ik voel mij diep door U bereikt
en als daardoor mijn tijd verstrijkt
| |
| |
| |
Psalm II
Systeem, Systeem, waar is mijn plaats?
Planeten wachten buitengaats,
geen Mars legt aan, geen Venus daalt.
Word ik verwacht of afgehaald?
Uw Sterren keren traag maar vlug
hun puntbeeld naar uw Raadsel terug.
Hoe dicht Gij zijt hoe meer nabij
hoe meer verwart Uw oproep mij.
Uw stem herhaalt zich andermaal
waarheen ik U maar ademhaal,
kaatst in het hol van elke cel
waarin ik zelf de waarheid spel
maar laat mij hoorziek en ontheemd
en al Uw woorden zijn mij vreemd.
Zult Gij ooit zijn waar ik U prijs
in alle richtingen op reis
dan bid ik U te doen alsof
mijn stof mag paren met Uw Stof.
| |
| |
| |
Psalm III
Systeem! Dat ik in ieder dier
en ik tot iedere muis of mier
fluister (‘Liefste, kom eens hier’)
maar dat ik nu ook ieder blad
wil zoenen en wil aaien, dat
doet mij aan U vragen: wat
En nu ik ook om iedere steen
zo graag mijn armen sper,
zo maar om een rotsblok heen
en even in haar barstje - neen,
dat gaat Ons toch te ver?
Systeem, ik ben maar één getal
maar dat ik U met mijn verval
zodra dat komt, verminderen zal,
O dat ik U met mijn verval
klein maar voorgoed verminderen zal,
| |
| |
| |
Psalm IV
Systeem! Het maalwerk van Uw Brein
laat geen moment herhalen,
met raderen die geen uurwerk zijn
maar van een ademloze trein
die ons Uw berg buik of ravijn
in helpt om te verdwalen.
En wat gaat ons Uw Doel dan aan
als dat ons nooit gebleken is?
Elk woord dat Gij blijft spreken is
nog voor wij het verstaan
of elk moment dat onbetrapt
opstijgt wellicht naar Uw licht
als een ballon die is ontsnapt
ver wegzeilt, uit elkander klapt
en weer niets heeft verricht.
Laat onze droom dan onze daad
die als een boomstomp nabestaat,
ons aldoortastende gewaad
dat kaal van eigendom vergaat
| |
| |
| |
Psalm V
Systeem! Is dit een tweegesprek
Vertel mij dan wie ik ontdek
als ik mijn armen tot U strek
en om mijn schouders heen.
Want soms ben ik uit pure nood
Uw jongste of zwakste kind
en wil zo vreselijk op Uw schoot
desnoods de kleine billen bloot
dan weer hoor ik Uw adem zacht
suizen tussen mijn slapen
alsof ik U pas deze nacht
in doodsnood en toch onverwacht
uit hoofdpijn heb geschapen.
Aanvaardt mij daarom als een vriend
liefst onervaren, onverdiend,
wanneer uiteindelijk helderziend
mijn lichaam, doof en blind gegriend,
| |
| |
| |
Psalm VI
Systeem! Iets levends op een verre
planeet ziet ook omlaag omhoog,
en oud licht van dezelfde sterren
dat wij op aarde niet versperren
valt in haar hulpeloos oog.
Komt echt verdriet daarginds ook voor,
vraagt zij zich over ons af.
Zij steekt iets als een donzig oor
tussen de dikke tralies door
rond haar misplaatste straf.
Zoen haar, of wat men daar dan doet
voor haar gelaat, haar wonderbloed,
haar dierbaar vreemde ondergoed
voor zij zich stuk laat rukken.
Kom dan terug, Systeem, als gras,
zweer bij mijn vage resten
dat niets ooit overbodig was,
en dat Uw onrecht nodig was
| |
| |
| |
Psalm VII
Systeem, Gij die de sterrenbeelden
in spinrag van ondeelbaar gas
over ons hoekheelal verdeelde
als een die speelde, zich verveelde,
en in gedachte al elders was,
Die nu in Uw verslapte draden
wacht of ook ik besluiten neem,
mijn doen verwarrend met Uw daden
en Uw systeem, Systeem Systeem.
| |
Psalm VIII
Systeem! Luid als de branding bruist
maar een glas water stilt,
luid als de lucht in bladeren suist
maar in mijn longen zwijgt en juist
is door U ook de dood misschien
die nog een eeuwigheid nadien
| |
| |
| |
Psalm IX
Systeem, nazomer op de aarde,
is daar Uw laatste Werk te vinden?
In de verlaten wouden waar de
schimmels Uw dode hout verslinden
en geuren als de rozen en de linde
en de vruchten die Uw val aanvaarden?
Hier kruisen al verzuurde pijnboomstaken
elkaar en ruisen lang niet meer
maar schuren waar zij elkaar raken,
kraken, en krassen ongenaakbare figuren
tegen ons genadeloos gemaakte weer,
en uit Uw drakelings gevallen stammen
puilen grote blozende en witte
en geel verwrongen biefstukzwammen
sappig als gezwollen boterhammen
besmeerd met boter, bessenjam en hitte.
Hier is het frisse groen alleen van kopergroen,
het blauw van meren die zijn leeggerot,
maanlicht poetst het chroomziek overschot
van zonlicht uit Uw nachtelijk seizoen,
en als het eindelijk gevecht van toen
stijgt vuurwerk over Uw vergulde slot.
| |
| |
| |
Psalm X
Gij die zulk bonzen horen kon
lang voor het onze niet begon,
Systeem! Systeem, er wordt geklopt.
| |
Psalm XI
Systeem! Graag word ik niemendal
en halverwege mijn verval
verliefd word op Uw zoet Heelal
Maar nu ben ik nog maar een ding
denkend van grens tot grens
dat deze zelfgetogen kring
vervlogen vol herinnering
dan slechts een boek, is dat een man?
Neen, minder dan een dier
drogend zoals geen preek dat kan;
en daar nog maar de woorden van;
| |
| |
| |
Psalm XII
Systeem! Verschoon het misverstand
waarbinnen ik moet blijven,
maar... Heeft ook U een buitenkant?
Dat wil ik zo graag weten want
ik heb een troostgedreven hand
om U zacht mee te wrijven.
Daarbij zal ik Uw hoeder zijn en
Dan wordt Gij zo geheel de mijne
dat ik ten slotte zelfs Uw kleine
Ik zwijg, ik zie U al verdwijnen
zonder een zweem van aangezicht:
geen huid glanst en geen ogen schijnen,
niet in mijn droom, niet in mijn brein en
|
|