| |
| |
| |
Carla Bogaards
Gedichten
De Stroom
De rivier treedt buiten haar oevers,
we moeten de huizen stutten, grimassen maken tegen de orkaan,
psalmen zingen, we moeten elkaars handpalmen kussen, de rivier
terug duwen naar de berg.
We moeten een ritueel bad nemen in de rivier,
haar onze lichamen toevertrouwen,
we zijn een vleesgeworden zwart vrachtschip, we zijn een vloot,
brandschoon geschrobd, fonkelnieuw glijden we van de helling,
zoals de rivier de berg afdaalt,
We kopen nieuwe wapens, nieuwe macht,
we hebben goed om ons heen gekeken, we weten de macht te grijpen,
we schieten met mortieren,
we leggen landmijnen naast de rivier.
We ontketenen een burgeroorlog,
we snijden mensen hun keel af, we snijden ongeboren baby's uit
we watertanden bij de gedachte aan macht,
welke zot sprak over liefde,
we zullen wraak nemen op de rivier, haar stroom bezweren.
We zullen God en de duivel trotseren,
we zullen sterven van angst, onze grootspraak is een eiland in de
zwemmend bereiken we het eiland nooit.
brooddronken, verdwaasd, losgeslagen,
we slaan aan stukken op het eiland.
| |
| |
| |
Boten
Velimir Chlebnikov schrijft in een van zijn verzen:
Leefde hij nog, ik zou met hem langs de Rijn wandelen,
hem de rijnaken wijzen in het rossige heldere licht van de
Vreedzaam kabbelen de golfjes, rossig in het licht van de
Gemoedelijk liggen de boten aangemeerd aan de kade,
verliefde paartjes slenteren hand in hand langs het water,
wijzen elkaar op een speedbootje,
wat een snelheid, lachen ze,
hun pas vertragend wenden ze de ogen naar elkaar,
ik zie een bootje in je ogen, zeggen ze,
laten we zij aan zij een race houden,
snelheidsrecords verbreken, een haven binnenlopen.
Een vrouw vraagt, wil je met me slapen
mag ik zien hoe bruin je tepelhof is.
Zo bruin als gembergelei?
Als we uit het raam kijken zien we boten,
zal ik je daar voorlezen, gedichten van Velimir Chlebnikov.
Deze vrouw is de verafgode minnares van de man,
liefste, zegt hij, kijk, zwaluwen.
Zwaluwen brengen geluk, antwoordt de vrouw lachend,
bootjes in je ogen, fluistert ze,
snel, snel, laten we ons haasten.
‘Met een vangbijl sloeg ik vrede’ leest ze hem hardop voor.
Vrede, lacht de vrouw, rozig haar konen,
van de liefde rozig, vrede ook vannacht,
morgen weet ik het niet liefste, als God het wil,
God schiep hemel en aarde, de vissen, de vogels,
| |
| |
ik hoor zwaluwen kwetteren in je oorschelp,
Geluk en vrede, lacht de vrouw,
je gelooft toch wel in de waarheid van de woorden van de Heilige
en in de woorden van de dichter,
je gelooft toch wel dat God de zeeën heeft geschapen?
| |
| |
| |
Blauw
Blauwe hemel val naar beneden
en ik draag een blauwe hoed,
met mijn blauwe hoed op mijn hoofd
ik ga scheep, vaar op een passagiersschip over de Rijn, goed?
Blauw? Zwart? Goed en slecht,
de kogel, een fragment van de kogel
in zijn rechterzij, zijn arm geklemd tegen zijn zij,
‘Er was een hevige knal in mij,
ik dacht, ik kan toch ademhalen,
ik overleef, ik verlies geen bloed.
Ik werd opengesneden, het fragment van de kogel werd eruit
daarna werd ik dichtgenaaid,
ik keek uit het venster, blauwe lucht.’
Blauwe hemel val naar beneden
en ik draag een blauwe hoed,
met mijn blauwe hoed op mijn hoofd wandel ik naar de rede,
ik ga scheep, vaar op een passagiersschip over de Rijn, goed?
Blauw? Zwart? Goed of slecht.
Iemand ziet plotseling een man,
zijn blik doorboort haar heupen,
bloedheet is het zweet dat van haar dijen stroomt,
in haar schoenen, onder haar naakte voetzolen.
‘Mijn God, ik moet mijn geliefde trouw zijn,
ik moet zijn zwarte ogen uit zijn lichaam snijden,
daarna is de lucht weer blauw.’
| |
| |
Blauw? Zwart? Goed of slecht,
En Jonas in de buik van de walvis,
werd uitgespuugd door de walvis.
Wat was het donker daarbinnen,
zwart, maar toen Jonas op het strand lag te spartelen,
helemaal uit zijn doen, die walvis was toch een vreemde
Blauwe hemel val naar beneden
en ik draag een blauwe hoed,
met mijn blauwe hoed op mijn hoofd wandel ik naar de rede,
ik ga scheep, vaar op een passagiersschip over de Rijn, goed?
Iemand voelt weemoed en verlangen,
een componist, een dichter, een man, een vrouw,
een soldaat, een begeerde vrouw,
een aanminnige man, weemoed en verlangen.
Vrijgesproken te worden van schuld,
ach je ziel verkopen aan de duivel,
naar de hel met de duivel,
Pak me beet, dans met me, ik hol als een haas
voor de jagers uit, zigzaggend over het veld,
dood me wel, dood me niet,
wie zegt me hoe ik moet leven, ik leef,
pak me beet, dans met me, dood me niet.
|
|