ratuur ‘aan een samenleving van de toekomst - waarbij het voor de verplichting van geen belang is of wij zelf deze samenleving nog bereiken en of ze ooit bereikt zal worden; of een doel dichtbij of veraf is verandert niets aan de richting waarin we gaan zolang het ons maar als doel voor ogen staat’. Ik lees dit als pleidooi voor de utopische dimensie van de literatuur. Omdat de bestaande samenleving niet volmaakt is, moet de schrijver een ‘buitenstaander’ blijven, iemand die de ogen gericht houdt op een in elk geval denkbare betere samenleving.
Ik ben het daar niet per se mee oneens. Ik vind het alleen een te beperkte opvatting van literatuur, een opvatting bovendien die veel meer voorschrijft (en impliciet verbiedt) dan mij lief is. Van de literatuur wordt als het ware een morele intentieverklaring geëist, die heel wat bestaande meesterwerken buitensluit. Wie, hoe voorzichtig ook, aan de utopie van een volmaakte samenleving vasthoudt, loopt verder het gevaar het tragische te miskennen. Het tragische, maar ik zou ook kunnen zeggen de eindigheid, de verdeeldheid of de ambiguïteit, waaraan de menselijke werkelijkheid nooit zal kunnen ontkomen en waarvan zoveel voortreffelijke literatuur getuigt.
De utopie is de anti-tragedie bij uitstek. Maar elke poging de utopie, ongeacht de aard ervan, te verwezenlijken is tot nu toe op een tragedie uitgelopen. En deze voorspelling durf ik wel aan: in de toekomst zal dat niet anders zijn. Zo sceptisch ben ik wel. Wat voor niet te bevroeden veranderingen ons nog te wachten staan, het aardse paradijs zal er niet tussen zitten. Het vreemde is echter dat een leven zonder enigerlei utopische verwachting of zonder hoop op substantiële lotsverbetering evenmin mogelijk is. Wie de hele dag aan zijn beperkingen en zijn eindigheid denkt, eindigt in het gekkenhuis. Om te kunnen leven moet je kunnen vergeten. Toen ik de literatuur het domein van de ‘onleefbare waarheden’ noemde, heb ik vooral hieraan gedacht. De literatuur is immers een van de plaatsen waar de mens het besef van eindigheid en tragiek wél tot zich door kan laten dringen, zij 't slechts voor beperkte duur.
Naar mijn idee behoort ook de utopie tot het domein van de ‘onleefbare waarheden’, om de simpele reden dat zij nooit werkelijkheid zal worden. Dat vermindert haar waarde en betekenis niet, maar het gaat wel om een zeer specifieke waarde en betekenis, die gezien de huidige situatie alleen binnen de bestaande burgerlijke samenleving kunnen worden bepaald. In het citaat van Frisch lijkt de utopie dan ook van elke concrete realisering te zijn losgemaakt. Zij is een idee geworden, een morele intentie, een waarheid desnoods, die alleen in de literatuur echt bestaat - net als de tragedie, waarin we weliswaar dag in dag uit leven, maar waarvan we ons het besef alleen in de literatuur volledig kunnen permitteren. Omdat de literatuur onderdeel is van de burgerlijke samenleving, zij 't op een bijzondere, geprivilegieerde manier, maakt dit het buitenstaanderschap van de schrijver tot iets heel betrekkelijks, het berust meer op retoriek en illusie dan op werkelijkheid. Of, als je het cynischer zou willen formuleren, het is een handelsmerk geworden en bewijst alleen al daardoor dat het van zijn oorspronkelijke inhoud is beroofd.
Veel meer de moeite waard lijkt het mij om opnieuw over de rol en de positie van de literatuur na te denken in de veranderde wereld van het heden. Ik heb over ‘amusement’ gesproken om een aantal buiten spel geraakte posities (waarop het zo gerieflijk terugvallen is) niet meer mee te laten doen en zo de inzet van het denken te verhogen. Jij probeert, krijg ik de indruk, je terug te trekken op een bastion waarvan zelfs de muren niet meer overeind staan. Ik vind dat een reactie op de geschiedenis die van alle zin is ontbloot.
Mij verwijt je dat ik van schrijvers alleen eis dat ze beantwoorden aan de geschiedenis; jij meent dat ze er alleen een antwoord op geven. Het verschil lijkt me (dat ben ik met je eens) een kwestie van perspectief, dat van de historicus tegenover dat van de dichter, vooruit. Maar als we het hebben over de positie van de literatuur, dan geloof ik dat het voor de dichter nog niet zo