Stefan Hertmans
De belofte
Iemand drukt zeven willekeurige cijfers, laat de telefoon drie keer overgaan, en legt weer neer. Het is halftwaalf 's avonds. Hij denkt daarmee een pure ‘acte gratuit’ gesteld te hebben, een spelletje van verveling. Hij doet het wel vaker. Hij is het zo weer vergeten.
Maar ergens in de voorstad hoort iemand dat, om klokslag halftwaalf, de telefoon drie keer rinkelt, het is een signaal dat hij lang geleden met een geliefd iemand had afgesproken. Hij was dat inmiddels bijna vergeten, maar nu komt het hem allemaal weer levendig voor de geest: de avond, het zo bekende gezicht van de Ander, de woorden en de handen. De belofte.
Hij staat op, als betoverd. Want hij herinnert zich plots alles: de plek waar hij heeft afgesproken als dat teken ooit kwam, en dat hij daar op hem zou wachten. Hij kleedt zich aan, maakt zich mooi, kijkt in de spiegel naar zijn grijzende baard, gelooft het niet: is de telefoon echt drie keer overgegaan om klokslag halftwaalf, zoals meer dan tien jaar geleden werd afgesproken dat het ooit misschien wel kon gebeuren?
Alles kantelt in zijn leven, een soort morene van verdriet begint omlaag te schuiven, hij voelt zich vervuld van iets wat hij nog nooit zo pijnlijk hevig heeft gevoeld: gestorven hoop die men zich herinnert, hoop die als het ware uit narcose ontwaakt en opstaat als was de laatste dag de eerste.
Hij neemt de lift, stapt in de auto, rijdt de autoweg op, legt de tweehonderdtachtig kilometer in een soort van trance af, stapt uit bij de brug, kijkt om zich heen, ziet niemand, gaat zitten op de afgesproken plek. Het is ijskoud en er hangt nevel op het water. Hij wacht er tot de ochtend, wacht nog, verkleumd en half verdoofd en een beetje waanzinnig bij het water, gaat weer in de auto zitten, laat de auto ten slotte achteruit rijden, rijdt met pijn in de nieren en het hoofd terug naar een leven dat nooit meer op die manier begint.
De man die 's avonds, dronken en balorig, het spelletje met de telefoon heeft gespeeld, de man die zijn vinger over het toetsenbord liet gaan als een verstrooide pianist, die het geluid van het drie keer bellen hoorde en met een blik door het raam het toestel weer naast zijn glas