werp zelf. Het grappige is dat de beschouwer op die manier ook oog krijgt voor de archaïsche techniek en constructie van de dingen zelf, voor de manier waarop bijna ontroerend eenvoudige gebruiksvoorwerpen in elkaar zitten.
De ironische ontmaskering van retorische taal die hierdoor ontstaat, lijkt tegelijk echter ook een dwingend memento: zonder die taal kan de geheime kracht en betekenis van het onooglijke ook niet worden gedetecteerd.
Als een te grote huls, een verkreukeld omhulsel, leggen deze deels prozaïsche, deels poëtische regels een vergeten gevoel van revelatie over de dingen, dat hen onwezenlijk en epifanisch naar voren laat treden. Zo eenzaam, verheven en wezenloos als de taal rond deze voorwerpen hangt, zo eenzaam zijn ook die dingen zelf.
Zodoende begint de toeschouwer/lezer na enkele stappen in deze rebusgang te beseffen hoezeer achter de retoriek een grote economie schuilgaat, een uiterst zorgzame en ascetische zuinigheid in woorden. Wat Meister beschrijft lijkt op het eerste gezicht gewoon een grappige vorm van overstatement, maar bij nader toezien gaat het om een gigantisch understatement, een ellips, een gesuggereerde teloorgang van het kijken. De onbevangenheid van de eerste blik transformeert zich in een vorm van uiterst gesofisticeerde aandacht, zodat we beseffen: dit is niet de nostalgische blik van iemand die een voorwerp als voor het eerst wil vatten. Het gaat niet om de eerst blik. Het gaat om de laatste. Het is de blik van iemand die urenlang heeft gekeken en die deze voorwerpen, die tot zuivere vormen woorden verheven, nu, in deze vergeten retorische stijl als voor het laatst wil zien, ze naar de oppervlakte van zichzelf wil roepen. Het licht van de scherpzinnige observatie, die ze voor ons oog onthult, is ook de sublimerende sluier waardoor ze des te naakter, ontstellend bijna, hun alledaagse en tegelijk diep-rituele vormentaal prijsgeven.
Ulrich Meister (Schaffhausen, 1947) leeft en werkt in Düsseldorf. Opgemerkte bijdrage o.m. aan Documenta ix, Kassel 1992.
Tentoonstellingen in Frankfurt, Düsseldorf (1988-1989), New York (American Fine Arts Co., 1987), Keulen, Temse (1990), Thiers, Madrid, Antwerpen (1991), Gent (1993).
Zijn werk bestaat voor het grootste gedeelte uit ready mades die begeleid worden door korte teksten. In Artefactum van herfst 1994 omschreef Jean-Charles Massera hem als een ‘artiste-poète’.