Ton Naaijkens
Bij Steiners ‘Gebet im Garten’
‘Mijn gedichten zouden er allerminst onder lijden als ik nooit mannen zou zien en nooit vrolijkheid of vervulde wensen bij mijn medemensen opmerkte,’ aldus de in Praag-Karolinental geboren Franz Baermann Steiner (1909-1952), die naar oud joods gebruik de voornaam van zijn grootvader voor zijn naam zette. Vier impulsen zetten hem tot dichten aan: de wisseling van de seizoenen, het leed van de mensen, de schoonheid van vrouwen en de troost en het geluk van het gebed. Een gedicht zag hij als ‘iets tussen schilderij en gebed in, of tussen muziek en biecht in, of tussen gebod en herinnering in’. Steiners poëzie draagt, net als het werk van Paul Celan, het watermerk van de holocaust. De invloeden zijn talloos en ze reiken van de Baghavad Gita en de Tao Te Tjing via de Tora naar Kafka, Richard Jefferies en Gerard Manley Hopkins. ‘Steiner ervoer zichzelf als vreemdeling in Europa, waar hij de spiritualiteit wel van doorgrondde maar steeds met het levensgevoel van een oosterling die door het lot eerst in Bohemen en daarna in Engeland is neergepoot,’ beweert zijn vriend H.G. Adler, een in hetzelfde Praagse voorstadje geboren schrijver die na Steiners dood diens werk in twee kleine bundels bezorgde. De belangrijkste plaatsen in Steiners leven waren Praag, Jeruzalem en Oxford. Na een studie in semitische talen, algemene taalwetenschap en etnologie in zijn geboorteplaats schreef hij in 1935 in Palestina een arabistische dissertatie, waarna hij zich ging interesseren voor Eskimo's en Noordsiberische stammen. Vanaf 1936 studeerde en werkte hij als socioloog en antropoloog in Londen en Oxford. Een studiereis naar de Karpaten werd vastgelegd op foto's. Het afscheid van zijn ouders en daarna het onheil van de oorlog waren allerminst bevorderlijk voor zijn toch al zwakke gezondheid. Maar Steiner kreeg het pas zwaar te verduren toen hij na de oorlog vernam dat zijn ouders in 1942 in Treblinka omgekomen waren. ‘Das Herz
brach’, letterlijk; van het infarct dat hij in 1949 kreeg herstelde hij in feite niet meer. Een bundel gedichten werd niet uitgegeven omdat de gekozen uitgeverij in moeilijkheden kwam. Een tweede dissertatie, nodig om docent te kunnen worden, werd ergens tussen Paddington en Oxford gestolen. Steiner reconstrueerde dit boek als Formen der Sklaverei. Op 27 november 1952 bezweek Franz Baermann Steiner aan een nieuwe aanval, en hij werd op de joodse begraafplaats van Oxford begraven. Van zijn wetenschappelijke werk werd alleen Taboo uitgegeven, van zijn gedichten de bundels Unruhe ohne Uhr (1954) en Eroberungen (1964). Steiner had een tragische levenshouding, zelfs een euforische herinnering aan het Dalmatische eiland Hvar wordt met de regels ‘Wie so viel lächeln verkam / Auf pfaden des lebens’ grimmig afgesloten. De toon van zijn gedichten, die hij als poëzie van het hart beschouwde, is meer dan eens bezwerend. Het is erudiete pöezie vol verwijzingen, die eigenzinnig diepgang zoekt. Steiner was een hartstochtelijk danser; ritmewisselingen zijn ook in zijn dichtregels aan te wijzen. Elias Canetti moedigde hem aan, Stephen Spender prees hem, Iris Murdoch hield van hem. In de Duitse literatuurgeschiedenissen heeft hij geen plaats veroverd. Zijn ‘Gebet im Garten’ verdient volgens Jeremy Adler naast Celans ‘Todesfuge’ te staan