| |
| |
| |
Bruno K. Öijer
Gedichten
Liet Ze Liggen
in een generatie dode herfstbladeren
die hun loop hadden gelopen
en waren blijven plakken aan Amsterdam Avenue
ik was verliefd op gele, gevallen bladeren
laat niemand zich ermee bemoeien waarom
ik was verliefd op rode, gevallen bladeren
laat niemand zich ermee bemoeien waarom
het is mogelijk dat ze tot ons terugkeren
als verpulverde oogschaduw
in de handtas van een stewardess
het is mogelijk dat ze tot ons terugkeren
als stille waterverf onder kinderschoenen
maar dat doet er allemaal niet toe
als je binnentreedt in een generatie dode herfstbladeren
ik had er een paar kunnen uitplukken en redden
ik had een paar gele kunnen leggen
ik had een paar rode kunnen leggen op mijn huid
zodat ze lucht en wind kregen
ik had ze kunnen optillen naar de barsten in mijn plafond
ik had ze kunnen betten met katoen
ik had een hele hoop dingen kunnen doen
ik had het halve continent kunnen afreizen
en twee gele kunnen laten zien aan een verveelde vreemdeling
in de biljarttent van een gat in de provincie
ik had twee rode te voorschijn kunnen halen voor een zieke ziel
die in neon en benzine begraven lag
op de achterbank van een klamme greyhound-bus
| |
| |
kijk, zou ik hebben gezegd, deze bladeren
lagen een nacht in New York City op mij te wachten
en om de waarheid te zeggen
was er niets anders waar ik warmte voor voelde
ik had dat allemaal kunnen doen
ik bleef alleen even staan en keek naar mijn bladeren
rode lichtten op in het haastige duister
als gevallen handen op een geasfalteerde kaarttafel
het uur voor het ochtendgloren
en vaarwel, ik heb nooit veel te zeggen gehad
vaarwel, ik wil, ik wil dat de verschrikking ophoudt
| |
| |
| |
Twee Lege Handen
op sterke drank en lange sigaretten
in een huis langs de rails
en naar zachte treinen smachtten
die hun nachten plantten in mij
waarop het licht toevallig lag
op hallucinaties en de telefoon eruit
in het huis, waar Saturnus is neergezonken
en broodkruimels happen uit je hand
over hoe wij beroemd stierven en geboren werden
die niet deelnamen aan de huldiging
gelikte dijen en gezogen tongen
in een huis langs de rails
en naar zachte treinen smachtten
over hoe we moesten beginnen met twee lege handen
om vervolgens mensen ter dood te kunnen beschuldigen
en wat moet een kind, zei ik
dat te voorschijn is gekropen en zijn wereldbol heeft gedoofd
en er is geen kans om te stoppen
| |
| |
met sterke drank en lange sigaretten
in een huis langs de rails
en naar zachte treinen smachtten
| |
| |
| |
Kans
jullie zijn uitgekozen zonder te worden gehoord
jullie zullen naar het noorden gaan
jullie zullen water en brood delen
jullie zullen door de nachten reizen
jullie zullen op een plek komen waar geen kaart kan kloppen
jullie zullen zitten in een hoge, elektrische zaal
en de kleren naaien van de demonen
| |
Bariton
pikt me op bij het Washington Square Park
we glijden de fonkelende, treurige avenues op
we hebben meer onzichtbaren nodig
we hebben een hele stad nodig vol onzichtbare mensen
| |
| |
| |
Elfhonderdeenentachtig
om jouwent wil zullen we zeggen
om jouwent wil zullen we zeggen
dat je op een koude tochtige kasteelplaats staat
om jouwent wil zullen we zeggen
tot de sterren omlaag storten
en vonken rond je schoenen slaan
om jouwent wil zullen we zeggen
dat je opnieuw geboren wordt
om jouwent wil zullen we zeggen
dat je achter onze barkrukken staat vanavond
om jouwent wil zullen we zeggen
dat je onze ogen dicht houdt en ons vraagt
| |
De 6e Verdieping
je hebt het niet langer koud
je hebt honger noch dorst
je verdwaalde nooit op je reizen
ik lag hier, hoorde je 's nachts
naar buiten sluipen, de rivier
het water naast mijn lichaam leggen
| |
| |
| |
Nam mij terzijde
het zijn zondoordrenkte standbeelden
het is koude groene bloei
hij zit in de tuin van het Luxembourg
en schrijft een brief aan jou:
mijn tafel is leeg en de legers moe
ik maak lange eenzame wandelingen langs het water
ik kocht een appel die zwaar was als ijzer
ik vroeg de mensen mij met rust te laten in de koffiehuizen
hij had zich in zijn vinger gesneden en wilde geen enkele hulp
hij leek bang, bijna knap
we liepen over een vloer die een stijve lakjurk was
hij nam mij terzijde en fluisterde
onthoud mijn woorden, zij die de kwispedoors legen
ik heb niet veel meer te vertellen
de lucht heeft iets hards en onheilspellends
iets waar ik geen deel van ben
gisteren ontdekte ik lippenstift op mijn kraag
gisteren hoorde ik het weer
gisteren hoorde ik voetstappen op de lont tussen
| |
| |
| |
Verse Sporen (Wiegelied)
ik ben niet moeilijk te vinden
winter van januari tot december
verse sporen van twaalf tot twaalf
wil naar binnen, naar binnen
heb genoeg van rijken en slechter
wil naar binnen, wil geen
edelsteen worden made in Hongkong
wil naar binnen, wil geen
geluiddemper worden op een smerispistool
wil naar binnen, naar binnen
heb genoeg van haat en erger
wil naar binnen, wil niet in mineur staan
wil naar binnen, wil niet
de riem worden waaraan iedereen wordt uitgelaten
wil naar binnen, naar binnen
wil de sneeuw iets geven dat valt
wil de huizen een kamer geven om in te slapen
wil een spook een mens geven om bang te maken
wil naar binnen, naar binnen
je bent niet moeilijk te vinden
winter van januari tot december
verse sporen van twaalf tot twaalf
| |
| |
| |
Afstand
een haast onmerkbaar gerinkel uit
lagen de doden begraven dicht
met de armen omhooggestrekt
duwden ze hun toverstaven
voegden ze samen tot rails
met voorbijglijdende wagons die geluidsgolven
| |
Schmink
daar werd een man heen gedragen
die de schreeuw van de bevolking had gevangen
dat een verrekijker nodig heeft
om het eind van haar rijkdommen te zien
| |
| |
| |
Hoe Lang
al vroeg hield jij je verborgen
en sloop langs de raamkozijnen
misschien heb ik nooit van je gehouden
ik denk niet in zulke banen
waarom in iets geloven hetzelfde is
flakkerden schaduwstrepen over je lichaam
terwijl je een sigaret rolde
en rook blies die kwade geesten
met zich meenamen in ruil voor je ziel
in de signalen in mij die zeggen
dat je hier begint en eindigt
oorlog is die mij aangaat
ik kan buiten bereik ontwaken
een dunne koude glitter valt
hoe lang was je omringd door mensen
die slechts leven van hun verloochening
en dat je er niet aan dacht het voort te zetten
gebonden aan hun vergroeiing
aan hun ideeën over zichzelf als slachtoffer
vergaven ze je nooit dat jij
dat wiel in elkaar zette van alles wat ze tegengehouden,
vernederd en verdrukt hadden in zichzelf
| |
| |
| |
We Leggen De Zwarte Puzzel
ik zo groen wordt blauw gespeld
wanneer deze richt op zijn slaap
ik hoor bestelde liefde afzeggen
en jij woont donker, donkerder dan je denkt
ik weet nog toen ik moest
de boom was hoger dan hoog
om wie het land moest gaan genezen
ik heb mijn naam gezadeld
wanneer wij de zwarte puzzel leggen
de ruimte spant een koude haan
de lappenpop tuurt met ogen die ontbreken
en pas in onze slaap nemen wij elkaar
ik weet dat je hebt geroeid
het overgrote deel van elke nacht
tot je eindelijk voorbij alle hulp was verzeild
|
|