schikt over aanzienlijk meer uitsteekselen die tot exploitatie noden. Je moet maar op het idee komen. Op de kathodestraalbuis blijkt een slangemensachtige artiest in staat vier vrouwen tegelijk te gerieven (‘Agwh, agwh, no vibrator matches the quaver of your tongue, John’). Ook de vrouwelijke sterren bieden aanzienlijk meer openingen dan men gemeenlijk van zijn ouders verneemt. (Onlangs
ving ik iets op over een succesrijke prostituée met een uitneembaar glazen oog, die een grote virtuositeit in het knipogen zou hebben verworven, maar dat zal wel een fabel zijn, ofschoon het verhaal wonderwel strookt met de visie van de universele bruikbaarheid en inzetbaarheid van het consumptiegoed lichaam.) Hoe het ook zij: tot de bruiloftspartij is afbetaald kunnen Marietje en Pietje voort.
Terug naar het schouwspel aan het begin van dit essay. Na het voorafgaande wordt het ontstaan van het vacuüm rond de man of vrouw misschien wat duidelijker. Nog geen eeuw geleden had hun celibataire instelling niets aanstootgevends. Afstand doen van de seksualiteit werd niet als ergernisgevend ervaren. Iedereen was gewend aan vergelijkbare resignaties, bijvoorbeeld ten aanzien van materialistische zaken. Berusting in een relatief gebrek aan materiële goederen, een gelaten instelling tegenover de onbereikbaarheid van een geliefde, zoals die van der arme Spielmann in Grillparzers onsterfelijke novelle, werden de gewoonste zaak van de wereld gevonden. (Verbeeld ik het me, of zien ook anderen dit soort mimosa-achtige muzikale randfiguren weer in ons straatbeeld opduiken?)
De figuren in hun ordekleed die we in het begin zagen lijken te spotten met alle geboden van onze consumptiemaatschappij. In plaats van hun lichamen zoals dat hoort te exploiteren, ontkennen ze het bestaan van hun geslachtsinstrumentarium. Laat die dominicaan die het zo goed met zijn medemens meent, desnoods onbetaald, als nuttig lid van de ‘zorgzame maatschappij’ weduwen gaan troosten en die kloostervrouw eenzame allochtone mannen bijstaan in hun nood. Daar komt de boodschap van onze postmarxistische ideologie op neer.
Een veelzeggende demonstratie van wat je met the fuck must go on zou kunnen aanduiden vind je in het aan door aids getroffenen opgelegde cohabiteer-ethos. Wie zou het in zijn hoofd halen een barbecue-festijn te organiseren in de tuin van het brandwondencentrum, aan een aan levercirrose lijdende patiënt een glaasje aquavit of een maagkankerpatiënt een lekker verbrand toastje te offreren? Maar de rubberindustrie staat klaar voor de hiv 'er.
Je kunt je afvragen of de ethiek van de zonde van de kuisheid alleen maar gebaseerd is op economische principes, op het onvervreemdbaar recht van de huidige burger op materiële gelijkberechtigdheid ten aanzien van de consumentieve topgroep. Of heeft de seksuele herijking die sedert de late jaren zestig plaatsvindt ook zijn invloed op de afschuw tegenover vrijwillig celibatairen?
Ik denk dat hetgeen we als de ‘seksuele revolutie’ aanduiden niets anders is dan het doordruppelen in de gemeenschap van nieuwe inzichten in de seksualiteit zoals die door Freud, Von Krafft-Ebing, Havelock Ellis en anderen werden ontwikkeld. Net zoals de maatschappelijke toepassing van de grote vernieuwende filosofische visies, zoals de herontdekking en hergeboorte van de klassieke ideeën of de beweging van de Verlichting altijd eeuwen en op zijn minst decennia in beslag hebben genomen, arriveren ook deze denkbeelden met grote vertraging bij de gewone man. De historie leert dat dit met grote balansverstoringen gepaard gaat. Op het seksueel victorianisme moest noodzakelijkerwijs een doorslag naar het tegenovergestelde volgen. Maar dat verklaart nog niet waarom de heer De Leeuw in zijn neurotische cabaret een aantal blote piemels ten tonele voert. Er moet meer aan de hand zijn. Daarom ben ik nog eens te rade gegaan bij wat voor mij de oerbron van alle seksuele verandering is: het werk van Freud. Zou er bij hem iets te vinden zijn over de hedendaagse priapistische levensinstelling?