zien van het verleden, met andere woorden, dat het verleden altijd iets is
dat het heden beweegt, kan er bij Alexander von Bormann kennelijk niet in.
Wat ik dan ook het meest kwalijke aan Von Bormanns praatje vind, is de opvatting dat stukken geschiedenis, en daarmee door hem bepaalde, vastgelegde thema's geclaimd mogen of zelfs moeten worden door mensen die ‘het’ hebben ‘meegemaakt’. En daar ogenblikkelijk aan gekoppeld de idee dat een schrijver pas een echte schrijver kan zijn, dat zijn werk pas echt betekenis kan hebben, als hij zelf geleden heeft of op zijn minst ‘het’ heeft ‘meegemaakt’. Deze opvatting van Von Bormann, dát is pas een schandelijke vorm van ‘Instrumentalisierung’ van de geschiedenis én van de literatuur! Dat is pas geestelijke armoede!
In de kunst bestaat geen thematisch monopolisme. Toen Michelangelo zijn Pietá beeldhouwde hadden beslist heel wat meer dan tweehonderdachtenveertig beeldhouwers al een Maria met een dode zoon uitgekapt. Is Chardin soms de uitvinder van het stillevenschilderij? Kan en mag alleen een gelovig christen een kruisiging schilderen? Wie denkt in termen van thematische monopolies kan het overgrote deel van de (voortreffelijke) kunst als uiting van artistieke armoede kwalificeren. Geef mij maar Canetti: ‘Es kommt nicht darauf an, wie neu ein Gedanke ist; es kommt darauf an, wie neu er wird.’
En wat het ‘meegemaakt’ hebben betreft: natuurlijk zijn er grote kunstenaars die achtervolgd, bedreigd en gefolterd zijn. Maar er zijn minstens net zoveel grote kunstenaars die een vrij normaal, dat wil zeggen relatief onbedreigd leven hebben geleid, maar in dat leven onvergetelijke beelden hebben geschapen van dramatische achtervolgingen en folteringen. Tintoretto, tijdens zijn vijfenzeventig levensjaren nooit het hem beschermende Venetië verlaten, maar fantastische folteringen en vluchten in verre, rauwe natuurgebieden. Het ‘meemaken’ in de kunst verschilt kennelijk even veel van het ‘meemaken’ in het leven als dat het ermee overeenkomt. Ik bedoel: waar het bij de kunstenaar op aan komt is in de eerste en laatste plaats altijd zijn sensibiliteit (of noem het inlevingsvermogen of verbeelding), zowel voor zijn omgeving (verleden, heden, toekomst) als voor het kunstwerk dat ontstaat, dat, in een wederkerig proces, ‘mee-maakt’ en wordt ‘mee-gemaakt’. Henry James merkte op dat het tegelijkertijd prima en bedenkelijk was te stellen dat een romancier vanuit de ervaring zou moeten schrijven. Want wat is voor een kunstenaar ‘ervaring’? ‘Het vermogen het ongeziene te raden uit het geziene,’ zegt James, ‘dat op het spoor proberen te komen wat in de dingen aanwezig is, het geheel te beoordelen vanuit een deel, de voorwaarde het leven op zich als zo volledig te beschouwen - dat je al een heel eind op weg bent als je een of andere hoek ervan kent -, dit trosje van gaven kan welhaast als dat worden aangemerkt wat ervaring uitmaakt.’
Ik wil maar zeggen, de Von Bormanns die beweren dat de in de tweede helft van deze eeuw geboren Westeuropese schrijvers armoedige produkten afleveren omdat ze, bij gebrek aan catastrofes in hun directe omgeving, te kampen hebben met een gebrek aan thematiek, hou ze in de gaten, ze kunnen bijzonder gemeen worden als ze denken dat je aan hun speeltjes komt. - huub beurskens