| |
| |
| |
Klaus Siegel
De derde Bellamunte Brother van links
Wat een goed idee toch, die blauwe vuilniszak. Blauw was altijd al mijn lievelingskleur. Het licht van de buitenwereld dat door het plastic dringt brengt me in een bijna frivole stemming, die ongepast afsteekt bij de plechtige, gewijde gemoedsgesteldheid waarin ik eigenlijk hoor te verkeren. Ik moet er niet aan denken dat ik zo'n doorsnee donkergrijze zak zou hebben gekozen. Ik zou er maar angstig in zijn geworden en dat past helemaal niet bij de volmaakte zinnenweelde die ik op dit moment ervaar. Nee, ik vond het al ‘adembenemend’ genoeg toen ik het plakband rond mijn hals vastklitte. Ik verwachtte eigenlijk dat ik het weldra benauwd zou krijgen. Maar dit kunststof vlies biedt meer wereldbinnenruimte dan ik oorspronkelijk veronderstelde. Ook niet onaangenaam is de wasem die neerslaat op de binnenkant van de zak en die in koele condensspetters op mijn voorhoofd drupt. Het herinnert me op een prettige manier aan mijn kinderjaren, wanneer in de herstelperiode na een griep de geurige, frisse lentewind door het geopende raam over mijn voorhoofd speelde en moeder de kille zweetpareltjes wegwiste. Dat noemde ze dan haar ‘beterende hand’ en betekende dat ze mijn ziekte nu welletjes vond.
Ach ja, moeder... Het complete winkelende publiek van de Cornelis Schuytstraat kent haar wel van de slager, van de groenteman, van de kruidenier... Wat geneerde ik me toch altijd over die tulbandachtige constructie op haar kruin. Het goede mens. Haar hoofdtooi, in schakeringen van leverkleurig tot vaalroze, werd aan de voorkant bijeengehouden door nepbijouterie in de vorm van overdimensionale robijnen of smaragden in strassetting. Nog beschamender vond ik de manier waarop ze de middenstand toesprak:
‘Goede man, er zaten gisteren weer zaadjes tussen de veldsla. Ik had toevallig geen eetgasten met kronen, ik moet er niet aan denken; ja dat kleine kropje daar maar...’ Of: ‘Je bent toch eigenlijk een melkman gebleven; die brie van woensdag had kraak noch smaak’, en zich tot de omstanders wendend: ‘Ja, dat krijg je als je kruidenier delicatessen gaat verkopen... Nee ik heb gezegd een half ons, dat is vijftig gram precies, beste kerel.’
Ik was de enige die lachte. Er zat niets anders op dan geamuseerdheid voor te wenden als afleidingsmanoeuvre voor de reusachtige citybag, waarin ik met een paar ons boodschappen achter haar aan moest lopen. Soms kocht ze gelukkig meer, dan sloegen we een 2 1/2-kilozak bintjes in en liep ik niet helemaal voor schut. Tenminste als ze het achterwege kon laten publiekelijk mijn prachtige cij- | |
| |
fers op het ‘gumnasion allepha’ te memoreren.
Je kon haar geen ongelijk geven dat ze me na een ziekte weer spoedig het bed uit dreef. Zo met alleen mijn hoofd boven de dekens, moet voor moeder afstotelijk zijn geweest. Hoe vaak niet heb ik als klein kind de mensen horen lispelen: ‘Wat zonde, zo'n vreselijk koppetje op een goed gebouwd jongenslijfje.’ Dat met opzet nog juist verstaanbare gefluister was nog niet het ergste: de verschrikte blik waarmee ze terugdeinsden nadat ze zich argeloos over mijn ledikant of wandelwagentje hadden gebogen, werd al vroeg onverdraaglijk voor me. Was het nu de knolachtige uitwas boven mijn mond alleen geweest, ik zou als Cyrano mijn gevoelens van minderwaardigheid hebben kunnen compenseren door het hanteren van een vlijmscherpe humor alsmede door een grootmeesterschap in het duel te ontwikkelen, waarachter ik mijn gevoelige, onbaatzuchtige hart kon verbergen. In belangeloze genegenheid voor een vriend had ik gedichten voor hem kunnen scheppen, waarmee hij de mooiste vrouwen kon veroveren. De verwachting dat de scheelheid die zich meteen na mijn geboorte manifesteerde vanzelf zou rechttrekken, werd niet bewaarheid, en omdat er toch niet iets essentieels aan mijn uiterlijk te verbeteren viel, zagen mijn ouders het nut niet in van een oogoperatie. Weldra was er ook geen sprake meer van ouders. Alleen nog maar van zus en moeder. Vaak heb ik daarna het verwijt van ma moeten aanhoren dat vader de benen had genomen voor het afstotelijk voorkomen van zijn zoon. Gelukkig heeft de man niet hoeven aan te zien hoe op nauwelijks vierentwintigjarige leeftijd mijn eerste snijtand in een broodkorst achterbleef, weldra gevolgd door vele andere gebitselementen.
Hier, met mijn hoofd rozig in de koele verdichte waterdamp uit mijn longen, besta ik alleen uit lichaam. Eindelijk ben ik bevrijd van mijn hoofd. Hoelang lig ik hier nu al? Zelfs een zekere vervelende aandrang vlugger te moeten ademen kan het zalig gevoel van lome slaperigheid niet verdrijven, hetzelfde gevoel als na een lange junidag op de Grote Speelweide van het Amsterdamse Bos, nadat ik 's middags vrijaf van kantoor had genomen.
Er moet nu toch aardig wat koolzuur in mijn kleine blauwdoorschijnende dampkring hangen. Ik voel me echter allesbehalve benauwd, maar juist gelukkig op het euforische af. Wie weet ben ik een beetje anaëroob.
Ach ja, de Grote Speelweide. Wat was ik daar dikwijls gelukkig geweest. Een zonnebril met een fors montuur verborg mijn neus en scheelheid en ik hield zorgvuldig mijn lippen op elkaar. Zelfs als er en brosse geknipte mannen voorbijkwamen en me vroegen: ‘Zullen we gezellig daar aan de rand bij de bosjes gaan liggen, mooie jongen?’, vertrok ik, beleefd nee schuddend, mijn mondhoeken hooguit tot een grijns. Want hoewel veel passanten op de speelweide het hunne van mijn voorkeur gedacht zullen hebben, houd ik toch alleen van de vrouw.
Op dit moment breng ik me de weg naar het Bosplan voor de geest en zoef andermaal in gedachten op mijn lange, bruine gespierde benen over de Lairessestraat en de Amstelveenseweg. Hoewel het soms wat frisjes was, beperkte ik mijn beenbekleding tot een smaragdgroen shortje als ik me op mijn rollerskates, trams, auto's en fietsen achter me latend, voortgestuwd door de wind en aangespoord door de to- | |
| |
nen van mijn walkman, naar mijn zonnige weide spoedde. Soms meende ik door de muziek heen geestdriftige en aanmoedigende kreten te vernemen.
En waarachtig: ze hebben hun ogen de kost kunnen geven op mijn lijf, die voorbijgangers. Mijn body is even mooi als mijn gezicht lelijk is. Aan mijn kop viel nooit enige eer te behalen, maar een onsje halter meer toverde er een pees bij op mijn armen en elke veldloop een volgende spierkabel op mijn benen. Vanaf half maart benutte ik ieder straaltje zon dat na één uur in de middag kans zag door het wolkendek te priemen om bruin te worden en tegen mei was mijn teint volmaakt.
Zo onbezorgd en opgetogen als op dit keerpunt heb ik me nog nooit gevoeld. Ik heb de gewaarwording alsof er voortdurend een kruidige, koele wijn over mijn tong stroomt die aangenaam prikkelend door mijn keelgat parelt en mijn binnenste prettig verwarmt. Veel geld heb ik nooit bezeten. Misschien als ik wat ambitieuzer was geweest. Maar op het gymnasium had ik geleerd dat stoffelijke zaken onbelangrijk zijn. Je moest net genoeg zien te verdienen om je vrije tijd te kunnen vullen. Om die vrije tijd draaide het allemaal. Deus nobis haec otia fecit, Vrije tijd is een gave gods. Toen ik destijds bij de bank mijn wens kenbaar maakte halve dagen te gaan werken, bestond het begrip deeltijdarbeid nog niet. Mijn verlangen zorgde voor de nodige opschudding en de personeelschef stelde mij de vraag of ik wel besefte wat dit voor mijn loopbaan zou betekenen. Ik zei dat ik de onder mij ressorterende rekeningen-courant van Hijd. tot en met Jag. met gemak in de ochtenduren kon bijhouden. Hij zou toch ook wel hebben gemerkt dat ik 's middags zat te lezen. Blom antwoordde dat hem dat zeker niet ontgaan was en dat hij alleen maar niets had gezegd omdat er op mijn werk verder niets viel aan te merken. Integendeel. Hij speelde met de gedachte Wiegertsma, de afdelingschef, die over zes jaar met pensioen ging, door mij te laten opvolgen. Zijn superieuren koesterden weliswaar wantrouwen tegen gymnasiasten in het bankwezen: ze waren wereldvreemd, hadden lak aan bezit, enfin je kent dat wel. Hijzelf deelde hun vooroordeel niet. Hij was pas na het tweede jaar naar de hbs geswitcht: “locus, loci, loco, locum, loco, loci, locorum, locis, locos, locis”, daar stond ik van te kijken, hè? Nu ja, als ik erop stond. Halve dagen...?!
Ook moeder koesterde zo haar bezwaren: ‘Ach nee toch, op die manier houd je geen cent over voor een stifttand, jongen. Onlangs was ik nog van plan je wat voor te schieten; maar ja ik was al acht jaar niet meer in Florence geweest en toen ik die reis met Summa Productions zo goedkoop zag aangeboden..., je neemt het me toch niet kwalijk, knul? Vergeet je niet de inhoud van de keukenemmer in de vuilniszak te doen. En morgen niet voor half acht op straat zetten, lieverd! Denk er toch nog eens over na of je echt minder gaat werken? Je bent ook zo eigenwijs. Martha vindt het ook al zo zonde dat je toen niet bent gaan studeren...’
Ik kon niet zeggen dat ik dat juist niet had gedaan uit consideratie met Martha. Nadat ze psychisch invalide bevonden in de wao was beland, droeg moeder haar, ‘om haar zinnen te verzetten’, op om te koken, het huis aan kant te maken en de was te doen. En ik naar de universiteit...? Nee hoor, dat kon ik tegenover haar niet over mijn hart verkrijgen. Of moeder me straks echt zal gaan missen, daar ben ik niet zo zeker van. Vooral aanvankelijk
| |
| |
had ze geweldige moeite met mijn nieuwe bestaan. Als ik nu maar iets van de zielevreugde die me op dit ogenblik bevangt op haar kon overbrengen, dan zou ze morgenochtend geen seconde bedroefd zijn.
Niet langer voel ik de last van mijn gewicht op het bed drukken. Ik zweef erboven. Toch heb ik geenszins de indruk in een toestand van gewichtloosheid te verkeren. Integendeel: mijn lichaam weegt veel meer en mijn lendenen lijken tot in het oneindige te willen uitdijen. Mijn zaadstrengen geven me het gevoel de kamer tot in alle hoeken pulserend te vullen. Als dit sterven is, dan is het zonde dat je maar één keer geboren wordt. Hoewel, met mijn gelaatstrekken? Enfin, die waren er de laatste jaren heel wat aantrekkelijker op geworden, zoals mijn hele bestaan trouwens. Een beter moment om te vertrekken zou zich nooit meer voordoen. Want mijn bestaan beweegt zich nu al meer dan een jaar onafgebroken voort door zijn zenit. Hermes was mij welgezind. Stifttanden, kronen en bruggen blinken in mijn mond en mijn scheelheid is na een kleine poliklinische ingreep verholpen. Waarachtig, het leven is heerlijker dan ooit.
*
Het eerste najaar nadat ik 's middags vrijaf had genomen, viel me tegen. Ik ben dol op lezen, maar dit werd weldra te veel van het goede. Lusteloos ging ik op zekere avond naar beneden om met moeder en Martha televisie te kijken. ‘Hè, wat ontzettend gezellig. Je komt nooit in de living. Pak maar een glaasje Fanta, de thee is al op. Kijk eens knul, daar staat een schaaltje met Indiase Chicky's. Zeg Martha, maak dat zakje Alma's Savoury Sticks eens open voor je broer.’ Maar zelfs Calvés Wereldzoutjes waren niet in staat de flauwheid van het gebodene te kruiden. We waren getuige van een interactie tussen gedragsgestoorde personen die kennelijk door in een horecagelegenheid te werken in hun onderhoud voorzagen. Moeder vroeg me of ik het ook niet heerlijk vond eens geen ondertiteling te hoeven lezen. Ik moest haar het antwoord schuldig blijven en besloot na deze avond definitief af te zien van familieséances rond dit medium.
Ik besloot me op een andere vorm van recreatie te richten en nam me voor iets te gaan doen met het psychisch niet zo kwetsbare, onder de hals gelegen gedeelte van mijn entiteit. Mijn verjaardag valt gelukkig vroeg in de herfst en na een toevallige blik in de uitstalling van sumsumi Sports holland by zette ik enkele gymnastische instrumenten op mijn verlanglijstje. Een multi purpose chest expander (fl. 35, -), een exercise-wheel (fl. 13,50), een arm-inponder (fl. 17,50) en een vedergreephandel (fl. 7,50). Van mijn eigen geld kocht ik onmiddellijk leren springtouwen. Maar het oefenen daarmee stuitte meteen de eerste avond al op bezwaren van moeder en Martha. Binnen twee dagen echter verwierf ik op basis van huurkoop bij dezelfde firma een zogeheten minitrampoline, waardoor geschok en lawaaioverlast werden opgevangen.
Het leven zag er weldra heel wat aantrekkelijker uit en als ik 's avonds onder de douche stapte leek mijn torso elke dag steviger en voelden mijn armen en benen gespierder aan. Ik keek met welbehagen in de spiegel die ik, uit consideratie met mijzelf, laag op de muur had bevestigd. Ik constateerde met genoegen dat ook ande- | |
| |
re vormen van mijn welgeschapenheid in hun krans van een steeds weelderiger beharing in dimensie toenamen. Al te lang moest ik me niet in deze zelfbespiegeling verdiepen. Nadat op zekere avond mijn extrospectie onbedoeld uit de hand was gelopen en ik met grote moeite de spiegel weer had schoongewreven, besloot ik dat me zoiets geen tweede keer moest overkomen. De zaak was des te pijnlijker omdat ik nergens de Glassex-flacon kon vinden waarmee Martha de spiegels ‘dat tikkeltje extra brille geeft’. De volgende dagen durfde ik haar niet onder ogen te komen, maar kennelijk was haar niets opgevallen. Zeker weet je het nooit bij mijn zus. Ze is zo discreet en altijd verdiept in haar eigen gedachten. Mijn vaak overvloedige nachtelijke lozingen kunnen haar onmogelijk zijn ontgaan, maar nooit heeft ze er enige toespeling op gemaakt. Een poosje overwoog ik 's nachts een periodiekbroekje met absorberende inleg te gaan dragen. Maar ik bedacht dat dit juist extra de aandacht op het beschamend fenomeen zou vestigen. Na het incident met de spiegel liet ik mijn langzamerhand als atletisch te kwalificeren gestalte dus maar vlug op bed neerploffen, dacht mijn hoofd weg en verzonk meestal onmiddellijk in een diepe slaap.
Een paar maanden later zag ik op het Waterlooplein een hoogtezon. Ik vroeg moeder en Martha of ik mijn verjaardagscadeau voor het volgend jaar alvast kon krijgen. Tot mijn verrassing kreeg ik zonder meer de benodigde contanten van mijn beide huisgenotes. Mijn geluk kon niet op. Wat zijn het toch een schatten! Dat ik ze nu ga verlaten...
*
Wanneer het idee van de Bellamuntes, het mooiste idee van mijn leven, in me opgekomen is? Tja, precies weet ik dat niet meer. Het moet bij de kapper of in de bibliotheek zijn geweest dat mijn blik viel op een groepje jongelui in een glossy magazine die, spaarzaam gekleed, voor een vrouwelijk publiek een striptease-show opvoerden. Ze noemden zich de Chippendales, hoewel ze geenszins als rococo-meubilair oogden. Ik bestudeerde zo goed en zo kwaad als het ging hun lichaamsbouw en constateerde, niet zonder welgevallen, dat de mijne er niet voor onderdeed. Wat een lumineus idee! Zou zoiets in Nederland ook te verwezenlijken zijn? Ik zag mezelf al in een nachtclub, terwijl ik tergend langzaam mijn torso onthulde. Nog steeds verzonk ik in stille aanbidding voor iedere vrouw die ik tegenkwam, stelde me voor hoe het zou zijn als ik haar aansprak met mijn gezicht in de schaduw. Maar de ontzetting die zich op haar gelaat zou aftekenen zodra ik in het licht zou treden, benam me a priori iedere lust mijn fantasieën om te zetten in daden. Maar stel je nu eens voor dat het zo donker was in de nachtgelegenheid dat mijn gezicht verborgen kon blijven. Tergend langzaam, op de tonen van een dynamische melodie, de syncopen van het ritme gehoorzamend, zou ik mijn kleren afwerpen, en een volmaakte vreugde doorvlamde me bij het idee dat de bezoeksters dezelfde verrukking deelachtig zouden worden die ik mezelf iedere avond bij het aanschouwen van mijzelf in de spiegel enkele tellen toestond.
En het zou allemaal rein zijn, zonder platvloerse seksuele bijbedoeling. Het was immers bekend dat de vrouw, dat verheven wezen, niet op visuele prikkels reageert. Het vervult me inderdaad met trots
| |
| |
dat ik rein van gemoed, celibatair, uit het leven scheid. In de vakstudiezaal medicijnen heb ik me er nog eens extra van vergewist dat de genietingen van de toeschouwers zuiver esthetisch van aard zouden zijn. Nieuwe verrukkingen maakten zich in die zaal van mij meester. Ach, wat er niet allemaal achter die bruine, blauwe of groene ogensterren verscholen lag! Nucleus supra-opticus, hypotolamus, achterkwab, hypophyse, oxytocine, glandula pituaria, sella turcica, choriongonatropine, de benamingen alleen al vormen een ode aan het verheven wezen, de vrouw! Ik zou erop toezien dat slechts Aphrodite in de zaal zou rondwaren en aan het gevleugelde engeltje met zijn venijnige pijltje de toegang ontzegd bleef. Op dit moment voel ik dezelfde tuimelende geestdrift als toen ik mijn eerste plannen smeedde, maar nu versterkt door de gewisheid dat ik heur ogen die kost heb gegeven, die in eerbiedige bewondering rekening houdt met het diepste wezen van dit ons zo superieure geslacht. Ach, woorden schieten tekort. Machtige convulsies doorstromen mijn bekkenholte; het ritme van mijn adem harmonieert ermee. Als dit de dood is, dan wil ik duizend doden sterven.
*
Ik breng me de eerste bijeenkomst van de Bellamunte Brothers - ‘we make all your fantasies come true, ladies’ - voor de geest. Toen mijn besluit een keer vaststond had ik een advertentie in Vrij Nederland geplaatst:
Atletisch gebouwde jongelui
gevraagd, die mee willen werk-
ken aan heren strip-show.
Ritmegevoel onontbeerlijk.
Brieven met foto onder PX2478.
Ik had tien kandidaten in een café op de Nieuwezijds Voorburgwal bijeengeroepen, want ik moest natuurlijk ook aan de weet zien te komen hoe de heren onderling reageerden. Acht vielen er al meteen af, omdat ze door grove toespelingen er blijk van gaven dat hun voornaamste drijfveer het beoefenen van de bijslaap was of doordat hun taalgebruik beneden mijn verwachtingen bleef. Een tweede advertentie bleek noodzakelijk en deze keer moest ik ertoe besluiten af te zien van mijn criterium kandidaten al bij voorbaat af te wijzen op grond van het aantal fouten in hun sollicitatie. Mannelijke aanvalligheid en gevoel voor ritme, kortom gratie, zo bleek alras, gaan vaak niet samen met taalvaardigheid. Later kwam ik erachter dat vaak de mooiste vrouwen uit ons publiek het platst praatten. Merkwaardig, wie zou dat ooit gedacht hebben? Ik moest bij de keuze van de medewerkers op twee dingen letten. Ten eerste had ik geen besef van de danskunst en moest ik ervoor zorgen dat onder de toekomstige Bellamunte Brothers - we make all your fantasies come true, ladies - iemand was met enige kennis op dit gebied. Het toeval kwam me te hulp, er was een balletdanser onder de aspirant-Bellamunte broeders. Daarnaast moest ik iemand vinden die beschikte over een ruim vertrek, waarin we zouden kunnen oefenen. Het lot zelf greep hier in. Onder de gegadigden was een dansleraar, wiens praktijk de laatste maanden drastisch verlopen was doordat een concurrent tegenover de ouders van enige van zijn cursisten duidelijk had laten doorschemeren dat het niet aanging dat een dansinstructeur bij het drillen van
| |
| |
de 4/8 maat in eigen persoon met de mannelijke cliënten de promenade van de tangostap praktiseerde. Ik begrijp niet waarover ze zich opwonden. Wel betreurde ik het dat ook deze man, die ons inwijdde in de geheimen van de lichaamstaal der soul-muziek, van het bestaan waarvan ik zonder hem nooit weet zou hebben gehad, en die al spoedig dikke maatjes werd met de beroepsdanser, geen verzorgder Nederlands sprak. Maar dat waren slechts spatjes op de kristallen spiegel van mijn geluk. De goede smaak van het tweetal behoedde ons ensemble voor de stuitende heupbewegingen van andere groepen, die slechts geïnterpreteerd kunnen worden als een nabootsing van de paarbewegingen van straathonden.
In dit stadium werden moeder en Martha nogal verontrust door mijn frequente uithuizigheid in de middag- en avonduren. Hoe ik ook mijn best deed hen ervan te overtuigen dat geen derde vrouw mijn leven was binnengetreden, uit kleine veranderingen in de schikking van kledingstukken in mijn kast moest ik toch opmaken dat het me niet gelukt was hun ongerustheid helemaal weg te nemen. Ik hield zoals gewoonlijk, maar nu om andere redenen, mijn lippen stijf op elkaar en prees me gelukkig dat ik de kostuums die ik voor de voorstelling zou dragen en 's avonds in de dansschool kon achterlaten.
Die kostuums waren allengs op mijn aanwijzingen ontstaan. De dansleraar en de balletdanser bleken uitstekend overweg te kunnen met naald en draad en weldra veranderden wij onder hun bezielende leiding in modinettes. Ach, ik zie ons nog bezig. Reeds in het stadium dat er alleen nog van fantasie sprake was, had ik onze aankleding al ontworpen. Ik moest een kostuum zien te vinden waarin de onderste helft van mijn gelaat bedekt zou blijven. De bedoeïnen-kleding van Rodolfo Valentino in zijn creatie van The Sheik! Maar het beeld van diens priemende donkere ogen boven zijn mondbedekking, dat zo'n dwingend appel op de vrouwen had uitgeoefend, confronteerde me met de futiliteit van mijn idee. Een cowboykostuum dan! Cowboys en vooral de boefachtigen onder hen dragen vaak én een halsdoek tot over hun neus én een aantal andere attributen die langzaam gestript kunnen worden. Pistolenhalster, mouwophouders, misschien een patroonhouder met vergulde kogels dwars over de borst. Oneindig lange laarzen. Ik fantaseerde en fantaseerde, en ben niet in staat het moment aan te wijzen waarop de verbeelding in de werkelijkheid overging. Het gebeurde allemaal buiten mij om.
*
Zelfs hier, gelegen onder mijn mythische Tarnkappe, onder mijn onzichtbaar makend hoofdomhulsel, ben ik de andere Bellamunte Brothers dankbaar dat ze mijn leiding zonder slag of stoot aanvaardden. Ik heb nooit naar macht gestreefd en was verbaasd dat deze mooie en gespierde jongemannen zomaar in al mijn ideeën toestemden. Goed, na verloop van tijd kregen ze het wel benauwd onder hun monddoek. Ik kon hun bezwaren nog enkele weken terzijde schuiven: ‘Mijne heren, wat maakt de Arabische vrouw zo mysterieus en aantrekkelijk? Juist... de monddoek. Nee, Herbert, u bent niet leuk. Ze zullen in de Magreb zo langzamerhand heus gebitsprotheses hebben.’ Maar ik had de discrete hint begrepen en na een week of wat had ik voldoende middelen verworven om mijn eigen tanden te
| |
| |
laten reconstrueren en konden we het lapje laten vallen. Het werd tijd ook, want we traden alleen maar in cowboykostuum op en de nachtclubeigenaren vonden dat we een paar shows per avond moesten aanbieden.
Dat cowboy-uniform bevalt me tot op de dag van vandaag het meest. Ik had mijn keuze laten vallen op een saffierblauwe stof, die we voor een groot deel met pailletjes bedekten. Wat de vormgeving betreft lieten we ons inspireren door de cowboy-outfit van figuren als James Bowie en Davy Crockett, waarvan de franjeranden een vrolijke noot aan onze voorstelling toevoegden. De kleur van de onderkleding stak daarbij af. Ze was paarsrood, ongeveer in de tint van rode kool en net zo glanzend en bedekt met git. Het zwarte agaat, dat voor een deel in kleine snoertjes omlaaghing, deinde mee op de maat van de muziek en verleende een ernstige en mysterieuze dimensie aan het g-string-broekje, dat aan het einde van de voorstelling onze enige bedekking vormde.
Hier in mijn cocon beleef ik opnieuw de huivering die me iedere keer doorvoer als we zo ver waren gekomen. Lange tijd speelden we met de gedachte ook de gstring te laten vallen. Door het vuur waarmee we onze voorstelling brachten had ik bij mezelf waargenomen dat ik in staat zou zijn het sieraad van de man in zijn fierste gedaante te tonen. Bij het omkleden en na een klein ongelukje met Henks broekje tijdens de voorstelling bleek dat ook de anderen tot dit opofferend terzijdeschuiven van hun schaamte in staat en bereid waren. Maar dat stuitte op bezwaren bij Onno, de dansleraar, en Dankwart, de balletdanser. Terwijl hun inzet toch gerust de meest concessieloze genoemd kon worden, waren ze niet tot verdere onthulling bereid. Ze wierpen ons voor de voeten ons te zeer door onze vervoering te laten meeslepen, en onbeheerstheid kon je toch met geen mogelijkheid een bijdrage tot de danskunst noemen. Om eventuele pijnlijke incidenten te voorkomen droegen allen behalve de beide integere, smetteloze dienaren der dansmuze voortaan een suspensoir, waarvan de opening was dichtgenaaid.
Ook de naam die ik had verzonnen stuitte op geen enkel bezwaar bij mijn vrienden. In de fantasieperiode had ik tientallen namen de revue laten passeren en zelfs onze wervende ondertitel had tal van varianten doorlopen: we meet all your wishes, we fulfill all your desires, tenslotte was het: we make all your fantasies come true, ladies geworden. (‘Ladies’ was er na hevige tegenstand van Onno en Dankwart toch nog aan toegevoegd.)
Het lijkt wel of al dit heerlijks als een versneld afdraaiende film nog eens voor me herhaald wordt. De onvergetelijke beelden. Het applaus. Het aroma van spieroliën en huidbalsems vermengd met transpiratie-aroom. Aanvankelijk traden we op in kleine nachtgelegenheden, weldra echter in grote zalen. We moesten voor tal van uitnodigingen bedanken. Opnieuw zie ik het orgiastisch pandemonium van de tot één kronkelend lichaam samengesmolten vrouwenlijven in de veilinghal van Blokker voor me, terwijl we de glittertrap naar de zaal afdaalden. Was dit een tempel waarin de communie van demonen of van hemelse geesten werd gecelebreerd? Het getier van krijsende, snikkende stemmen, het geklak van smakkende lippen, gegorgel diep uit vrouwenkelen. Individuele razende kreten deden ons achteruitdeinzen. De samengesmolten,
| |
| |
een vleugje zilt geurende carnale massa voor me transfigureerde in een enkele gestalte, de godin met het roofvogellichaam en het meisjesgezicht. Reeds voelde ik hoe ze haar lange bleke vingers met de kromme, klauwachtige nagels naar ons uitstrekte, toen viel het licht uit en alle geluid bundelde zich tot één enkele kreet. Slechts het transparant boven het toneel met The Bellamunte Brothers, we make all your fantasies come true, ladies gloeide zachtjes na. Voor de schijnwerpers weer aanfloepten waren we verdwenen.
Ook het idee voor de muziek waarop we onze striptease deden ontstond in de fantasieperiode. Op een maandagavond werd de Parsival van Wagner op 4 uitgezonden. Het is niet zo dat eerst het concept van The Bellamunte Brothers in me opkwam en ik daarna de begeleidende muziek bedacht, nee, toen aan het eind de Karfreitzauber, de Goede Vrijdag-betovering, ten gehore werd gebracht, stegen de Bellamuntes als het ware in me op en begonnen mijn fantasieën langzamerhand steeds vaster gestalte te krijgen. Daarom kwamen we altijd op de melodie van Wie dünkt mich doch die Aue heut so schön binnenschrijden. Daarna moest de muziek overgaan in andere, meer ritmische klanken. Ik dacht daarbij aan de religieuze liederen van de Amerikaanse slaven met hun krachtige 4/4 maat. Ik leende enkele platen van Marian Anderson, William Warfield, Mahalia Jackson en Roland Hayes uit de bibliotheek, maar de Bellamuntes, we make all your fantasies come true, ladies in spe zagen er niets in. ‘Soul’ moesten we hebben. Daar kon je op strippen. Nu leende ik platen van King Curtis, Judy Clay, Otis Redding en Aretha Franklin. Maar ik zag de twijfel in de ogen van de brothers nadat we de eerste passen hadden gedaan. Mijn prestige was toch al in dalende lijn geraakt doordat ik bleef aandringen op Wagners Goede Vrijdag-betovering bij onze entree. Of iemand anders dan iets beters wist. Er werd een gelukkig compromis gevonden in Curtis Mayfield, een fiks uit de kluiten gewassen, intellectueel ogende, gebrilde figuur, wiens zijdezacht-hoge stemmetje geraffineerd afstak bij een omvangrijke percussiegroep. Freddie's dead bood de beste achtergrond voor onze eigenlijke show. Later kwam daar ‘Joey’ van de plaat Desire van Bob Dylan bij. Allebei in feite marches funèbres in beatgewaad.
*
Ik voel me niet schuldig tegenover moeder en Martha. Ik heb er lange tijd over nagedacht of ik een einde aan mijn leven mocht maken en hen ongevraagd in ‘nabestaanden’ mocht transformeren. De laatste maanden bekroop me het gevoel ieder moment letterlijk van louter geluk uit elkaar te kunnen spatten. Dit gevoel berust op een heel lichamelijke, zinnelijke gewaarwording en het overschrijdt drempels die voor iemand met mijn streven naar zelfcontrole taboe zijn. Het idee op het hoogtepunt van je bestaan een einde aan je leven te maken heeft me toch altijd al bijzonder aangesproken. In dansextase gebracht door het gedreun van de megabassen en gedompeld in het roze licht van de volgspots werd ik vaak door de vrees bevangen: hoelang kan dit heerlijks nog duren?
Een kranteartikel van een raadsheer in ruste trok me over de streep. Hij lanceert daarin het idee dat zelfmoord zich niet richt tegen de ik van het heden, maar de levensmogelijkheid ontneemt aan de ik
| |
| |
die men nog niet is: aan de toekomstige ik. En met zijn toekomstige ik voelt de mens nauwelijks solidariteit. Ik voel er niet alleen niet de minste solidariteit mee, ik koester een geweldige aversie tegen mijn komende ik. Terwijl ik me nu in de kracht van mijn leven, op het hoogtepunt van mijn lichamelijke schoonheid geheel kan wijden aan de vrouwendienst, zal ik in een snel aanbrekende toekomst de strijd moeten aanbinden tegen buik en rimpel.
De kwaliteit van het leven van voor mijn bestaan als Bellamunte Brother is onvoldoende geworden in mijn nu geopende ogen. De gedachte aan de te verwachten aftakeling is ondraaglijk. Hier in mijn blauwe cocon is er geen sprake van aftakeling, ik neem afscheid van het leven in een vuurwerk. Ik voel mijn lichaam opstijgen in bloemfonteinen van Bengaals vuur, lichtraketten maken zich los uit mijn ingewanden en vallen in girandes terug rond mijn bed. Hoog boven zweef ik als een pyroëxtatische zon die in haar verrukking bollen, raderen en schoven van vuur baart, welke als regens van schittering en in veelkleurige cascades naar beneden stromen. In mijn oren dreunt, door de muziek van de praalstoet der ridders uit Parsival heen, het oorverdovend gedruis van vreugdeschoten, fusées, salamanders en sissers, van donderbussen en springraketten. Wie dragen de ridders daar mee?
Geleiten wir im bergenden Schrein
Den Gral zum heiligen Amte
wen berget ihr im düst'ren
und führt ihr trauernd daher?
Ik ken zijn identiteit, maar treurnis voelt hij niet.
Het is waar dat de geleerde jurist een ondergrens stelt aan het recht op levensbeëindiging. Hij noemt een leeftijd van vijfenzeventig. Maar daarin moet het besef van zijn eigen hoge leeftijd een rol hebben gespeeld. Het criterium van de leeftijdsgrens lijkt me volkomen arbitrair. Wanneer zijn we meerderjarig, kiesgerechtigd, pensioengerechtigd, suïcidegerechtigd? Nonsens, dit soort onnatuurlijke grenzen! In de realiteit spelen toevallige factoren voor de effectuering van de zelfdoding misschien een doorslaggevender rol: de nabijheid van een vulkaankrater, het beheersen van de kunst van de sepuko, een banaanstekker, die in de intensive care ongezien uit het monitorpaneel getrokken kan worden of het bezit van een bekertje scheerlingsap. Ik hoop dat het geluk dat op dit moment door me heen stroomt af te lezen is aan mijn gezicht als Martha me morgenochtend zal vinden.
Moeder en Martha zullen wel spoedig aan het idee wennen dat ik er niet meer ben. Ik herinner me nog goed hoe snel hun afgrijzen en ontzetting, nadat ik hun de aard van mijn nieuwe métier had onthuld, omsloegen in bewondering en enthousiasme nadat ze een optreden van de Bellamunte Brothers, we make all your fantasies come true, ladies hadden bijgewoond. En vooral toen ik weldra in staat bleek hen tweeën met allerlei attenties te vereren. ‘Je bent altijd al een speciale jongen geweest, knul,’ zei moeder en drukte me, met de haar eigen lege blik in de dofblauwe ogen, krachtig tegen zich aan.
Martha zal me erger missen. Ze zal zichzelf de schuld van mijn heengaan geven. Maar er ligt een lange afscheidsbrief op het nachtkastje waarin ik uitleg dat mijn zelfdoding niets te maken heeft met haar nachtelijk bezoek, toen ze kort nadat
| |
| |
ze de voorstelling voor het eerst had gezien mijn sponde had opgezocht en mijn mentula beroerde. Het had mij de grootste inspanning gekost haar af te wijzen. Ik leg haar in mijn brief uit dat ik mijzelf in zekere zin de schuld geef van haar gebrek aan beheersing, omdat de fantasieën die in de oprichting van The Bellamunte Brothers resulteerden voor een deel uitingen waren van de gedachte: ‘Als moeder en Martha me zo eens zouden kunnen zien.’
Ik vraag me af of mijn doodsverlangen door de bezwerende schoonheid van de dans en de muziek van Wagner, Mayfield en Dylan opgewekt is. Of ligt de oerdrift van Thanatos soms eerder dan die van Eros ten grondslag aan rituele dansvormen waarin de deelnemers zich langzaam van hun kleding ontdoen? De dansritus van de onthulling is van alle tijden, de striptease niets anders dan een eigentijdse, spijtig genoeg meestal tot gewin leidende aanpassing. Wie weet of de extase die ik op dit moment voel niet voortvloeit uit mijn wens om me, verder dan domme bekrompenheid en vooringenomenheid toestaat, ook te ontdoen van mijn vleselijke omhulselen. Terugkerend naar de kleedkamer dacht ik vaak bij mezelf: ‘Ach, als ik nu eens de huid van mijn armen met bestudeerde nonchalance rustig van mijn vena madiana, vervolgens van mijn vena basilica en tenslotte van mijn vena cephalica mocht stropen om haar vervolgens op de stagevloer te laten neerdwarrelen, of liever nog de zaal in te slingeren! Als ik de huid en vetlaag boven mijn borstspieren los mocht trekken, de spieren zelf verwijderen zodat ik daar tenslotte stond als een knekelman, tussen wiens ribben het warme kloppende hart voor mijn bezoeksters onthuld werd. Alles op melodieën van Wagner...’
*
Mijn gedachten nemen mijn denken over, de melodie van de hymnische Graal-processie doorstroomt me, flarden van gedichten bruisen door me heen. O gij vrouwen, o gij mannen dezer wereld, vergeet mij niet. Ik ben het, de derde Bellamunte Brother van links, op al die posters in al die steden!
Aanschouwt uw Bellamunte broeder,
Die in zijn naaktheid voor u staat.
Aanschouwt der schoonheid trouwe hoeder,
Wiens leven nu zo groots vergaat.
In puris naturalibus roep ik u aan, gij dichters van deze aarde:
Seid umschlungen, Millionen!
Diesen Kuss der ganzen Welt!
O, phallos mijn, O Sanctus Alexis Piron, O Priapus!
Que tout bande, que tout s'embrasse,
Accoures putains et ribauds,
Que vois-je où suis je! ô douce extase!
Les cieux n'ont point d'objets si beaux,
Des couilles en blocs arrondies,
Des cuisses fermes, rebondies,
Des bataillons de vits bandés,
Des culs ronds sans poils et sans crottes,
Des cons, des tétons et des mottes
D'un torrent de foutre inondés.
Moeder Martha... Mijn... ik... torrent de foutre... alles overstelpende stortvloed van gallerte springfonteinen, van mergbalsem, van germgelei, wortelnektar, spermazoïde spiraalnevel... Ach, Priap...
|
|