Kitty M. van Leuven-Zwart & Ton Naaijkens
Vertaalwetenschap, een overbodige luxe?
In deze tijden waarin de grenzen in Europa voornamelijk taalgrenzen zijn, lijkt de gemiddelde Nederlandse intellectueel een blinde vlek te ontwikkelen: hij ziet het belang van het verschijnsel vertalen steeds meer over het hoofd. Er verschijnt een nieuwe Nederlandse literatuurgeschiedenis waarin vertalingen slechts zijdelings een rol spelen. Ter beschrijving van het literaire klimaat in de jaren 1986 tot heden wordt een nieuw deel ‘courante literatuurgeschiedenis’ aangeboden, maar het leeuwendeel van de publikaties hier te lande, de vertalingen, wordt nagenoeg genegeerd.
Het fraaiste staaltje in de sector ‘blinde vlek’ wordt echter geleverd door het bestuur van de Amsterdamse Faculteit der Letteren. Deze faculteit verkeert in grote financiële nood; alleen een reorganisatie in de vorm van een fors aantal opheffingen en gedwongen ontslagen kan de nood lenigen. Als leidraad heeft men gekozen voor een ‘aanscherping van het Europese profiel’. In het kader hiervan wordt de toch zeer ‘Europese’ en voor Nederland unieke studierichting Vertaalwetenschap van tafel geveegd. Het vertaalonderwijs zou immers net zo goed door de traditionele talenvakgroepen verzorgd kunnen worden. Alsof de vertaalwetenschap enkel bestaat uit ‘leren vertalen’. Alsof dit ‘leren vertalen’ hetzelfde is als het leren van een vreemde taal. Alsof vertalen louter en alleen een kwestie van doen is en geen theoretische reflectie of academische aandacht behoeft.
Wonderlijk genoeg heeft men bij overheidsinstellingen en in het bedrijfsleven volstrekt geen last van deze blinde vlek. Integendeel. Daar stijgt de vraag naar wetenschappelijk onderlegde vertalers met de dag; daar wordt aan de kwaliteit van vertalingen en dus aan vertalers steeds hogere eisen gesteld. Daar leeft het besef dat kwalitatief hoogwaardige vertalingen alleen kunnen worden geleverd door vertalers met een scherp oog voor de doelgroep, door vertalers die precisie en creativiteit combineren met een groot scala aan stilistische vaardigheden, door vertalers die inzicht hebben in de complexiteit van vertalen en dus niet alleen praktisch, maar ook theoretisch geschoold zijn.
Aan de opleiding van de moderne vertaler worden steeds specifiekere eisen gesteld. Daaraan kunnen de traditionele talenvakgroepen niet voldoen, domweg omdat zij niet beschikken over de ruimte, de tijd en de deskundigheid voor een specialisme als vertalen. Doelstelling van het onderwijs in die vakgroepen is immers niet het opleiden van vertalers, maar van deskundigen op het gebied van de vreemde taal, literatuur en cultuur. Binnen dit onderwijs kan het vertalen weliswaar een rol spelen, maar het is dan een middel ter ondersteuning en toetsing van de taalverwerving en geen doel op zich. Het valt niet te ontkennen dat het inzicht in dit onderscheid tussen vertaalonderwijs als middel en vertaalonderwijs als doel nog lang geen gemeengoed is. De leek denkt nog vaak dat kennis van een vreemde taal voldoende voorwaarde is voor het vertalen in en uit die vreemde taal. Maar je zou van een letterenfaculteit toch mogen verwachten dat zij haar plannen niet baseert op achterhaalde opvattingen en anachronistische ideeën over ver-