stand hongerig. Ik denk niet dat er waarheid is, zoiets denken ze bij mij thuis niet, maar het doet er toe dat ik zie hoe het is, dat het zo is en niet anders, en daar moet een persoonlijke blauwdruk uit voortkomen. Wetenschappelijke of creatieve drang? Het wordt het begin van een nooit eindigende zoektocht, een ongelijke strijd, maar er is geen andere.
Toen al leek duidelijk dat mijn persoonlijkheid nooit naadloos zou zijn. Rudi Fuchs noemt heterogeniteit, fragmentarisme en veelvormigheid de kenmerken van ‘dit museum van de twintigste eeuw’ - het Stedelijk te Amsterdam. Dat steek ik, privémuseum, in mijn zak. Er hangt zo veel in het museum dat ik ben, grijzen en grondkleuren, dik en dun, oud en nieuw door elkaar, en ik zou de zalen niet willen ordenen, ondanks een hang naar hiërarchie. Lastige Sartre - ‘Je bent vrij, kies dan’ - verwoordde voor mijn generatie de noodzaak en onmogelijkheid tot selectie, tot een persoonlijk waartoe, waarom.
De stroming van een rivier is altijd te vinden, en achter menige straathoek in een buitenwijk volgt stilte of vogelgezang met de sensatie van eeuwigheid. De natuur bestaat maar heeft weinig met het hoofd te maken. Ik wilde het leven verdicht hebben en koos voor de kunst. De enige samenhangende werelden die er zijn vind je daar. Die gedachte zou Borges op honderd manieren uitdrukken, en ik zou het vertalen, almaar weer. Dichters zijn voor iemand met haast en honger favoriet.
Slappe kunst houdt vrij, maar interessanter is het belagende dat brandmerken slaat. Artikelen over wetenschap formuleren niet een wereld. Ik ontleen aan het lezen ervan alleen de genoegdoening ze te begrijpen dus kennelijk niet gek te zijn, een niet te bezweren angst.
Als altijd tekenend kind had ik schilder moeten worden, maar het ondergaan van Kiefers kracht, de wijze waarop hij het algemene en bijzondere bindend in zich verenigt, verlamde mij zo dat ik van academische scholing afzag en besloot vooral kunst mee te maken en zelf amateur te blijven, te kladden en te zingen dat het een lust was maar tussen de schuifdeuren, en te schrijven zoals het kwam, snel, het niet langer makend dan het breed was. Dat amateurisme is mijn dam tegen het beleg van vele groten van de geest.
Er was een periode dat ik serieus probeerde mijn verstand af te breken omdat uitputting nabij was, maar het lukte niet. Ik koos voor kinderen die het directe van alledag zouden terugbrengen op een manier die mij verplichtte het tijd te geven. Het is de redding van de waanzin geweest. Als iemand mij had verteld dat ik ooit voor mijn brood vertaler zou worden, had ik een touw genomen en mezelf eraan opgehangen. De wereld van een ander in eigen woorden opnieuw scheppen, het kost je je leven, en als dat niet zo is, is het niet goed. En er is zo veel moois.
De ontmoeting met de schrijvers van de boeken die ik vertaalde heb ik nooit gezocht maar ze leefden en schoven mij soms in hun leven met een nonchalance die mij aan mijn eigen belangwekkendheid heeft doen twijfelen. Sinds de dood van Cortázar en Borges, de favorieten, geef ik als vertaler de voorkeur aan klassieke doden: Molière, Kleist, Clarín, Cervantes. Dat is rustiger. Op dit moment eist de Quijote me al twee jaar op en ik weet inmiddels alweer niet goed meer wie ik ben. Mijn hart bloedt als Sancho na een vechtpartij zijn meesters kiezen telt en moet vaststellen dat het er beslist minder zijn dan voorheen, maar ik vergeet zelf naar de tandarts te gaan. De liefde tussen knol en ezel in het boek vervult mij meer dan mijn eigen leven. Van vertalen word je gek. Ik ben nota bene aan het samenvallen met het titelpersonage van Borges uit zijn verhaal ‘Pierre Menard, schrijver van de Don Quichotte’. De literatuur heeft me in haar val gelokt. Hoe als mens te herrijzen?
Ik heb vooral beschouwend werk geschreven. Altijd snel, argeloos, tussendoor, om me vrij te voelen, mezelf niet al het werk aan te doen dat anderen me aandoen. De kinderboeken die ik heb geschreven zijn in een vloek en een zucht tot stand gekomen. Ik weet dat je beter langer aan iets kunt werken, desnoods tijd kopen, maar dat kost behalve geld bloed