Kees Mercks
Vertalen als toestand van ‘al te luide eenzaamheid’
‘Vijfendertig jaar (zeg maar dertig) zit ik in het oud papier (vertaalwerk) en dat is mijn love story. Vijfendertig jaar (min vijf dus) plet (vertaal) ik oud papier en boeken, vijfendertig jaar (wel heel ruim gerekend, hoewel Shakespeare, Ovidius, Homerus, Mahieu op school...) maak ik aan de letteren mijn handen vuil, zodat ik op de encyclopedieën (boeken) ben gaan lijken waarvan ik in die tijd zeker dertig kuub (drie kilo?) geplet (vertaald) heb, ik ben de sprookjeskan vol water dat leven schenkt en dood, je hoeft me maar een beetje scheef te houden of er stromen de mooiste gedachten uit, tegen mijn wil ben ik ontwikkeld geraakt en eigenlijk weet ik ook niet welke gedachten mijn eigen zijn, van mij alleen, en welke ik me door lezen eigen heb gemaakt, en zo heb ik mezelf in die vijfendertig jaar eigenhandig doorverbonden met de wereld om me heen, want als ik lees, dan lees ik eigenlijk niet, ik neem zo'n mooie zin in mijn snaveltje en zuig daarop als op een zuurtje en wel net zolang totdat die gedachte als alcohol (sic) in mij vervliegt, zo lang trekt die door mij heen, totdat ze niet alleen in mijn brein zit en in mijn hart, maar door al mijn aderen bonkt tot in het verste bloedvaatje.’
Bovenstaand begin van Bohumil Hrabals meesterwerkje Al te luide eenzaamheid geeft lichtelijk aangepast ook weer wat je als vertaler doormaakt, wanneer deze met zijn godgevallig grabbelwerk (is hier het literaire werk van Bohumil/Godelieve Hrabal) bezig is. De beschreven wereld slokt je op, de wereld om je heen verdwijnt, je vertaalt tot je erbij neervalt, je identificeert je met de verteller en het verhaal, je maakt je zijn gedachten en denkbeelden eigen, je deelt zijn emoties, je mengt je zelfs in zijn creatieve daad om zo adequaat mogelijk zijn stilistische kronkels en fantasieën weer te geven.
Maar je moet daarbij tegelijk analytisch zijn, niet alleen tegenover de tekst die je vertaalt en die slechts één niveau van het totale werk uitmaakt: die van het min of meer uitgekristalliseerde complex van motieven, thema's en beelden, dat zo ingenieus ‘doorverbonden’ via tal van correspondenties in die tekst besloten ligt. Vertalen betekent echter ook onderzoek, een speurtocht naar de oorspronkelijke betekenissen, of die nu lexicaal van aard zijn of betrekking hebben op vormen van citeren. Daarbij word je steeds geconfronteerd met de afweging: hoe letterlijk heeft de schrijver iets bedoeld, hoe precies heeft hij geciteerd, als al bekend is wie hij citeert, en hoe ‘normaal’ en zuiver is de vorm waarin hij het presenteert.