De Gids. Jaargang 156
(1993)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 570]
| |
dus oud genoeg om de gebeurtenissen bewust te beleven. In werkelijkheid was dat nauwelijks het geval. Maar één aspect van de oorlog maakte een diepe indruk op me: de onverhoedse opdeling van de mensen in vriend en vijand. Voor de oorlog had je de mensen dichtbij, familie, vrienden, buren, klasgenoten, aardig of vervelend, en de mensen verweg, onbekend. Toen het oorlog was, waren er om te beginnen de Duitsers die Nederland binnenvielen en bezetten: geen andere mensen, maar ‘de vijand’; en daarnaast vielen de bekende mensen nu uiteen in drie nieuwe categorieën, ‘goed’, ‘fout’ en ‘joods’. Ik had daar grote moeite mee. Dat een jongen op school die ik altijd al een rotjongetje had gevonden nu nsb-er bleek, had in de orde der dingen kunnen liggen, ware het niet dat de fietsenmaker, een aardige oude man, ook nsb-er was. Maar ‘nsb’ betekende tenminste iets: nsb-er was wie heulde met de Duitsers, en de Duitsers, die met hun helmen en laarzen Nederland hadden bezet en de koningin verjaagd, waren een realiteit: op de dag van de capitulatie leerde ik bij wijze van verzetsdaad het hele Wilhelmus uit mijn hoofd, om het tot de bevrijding te onthouden. ‘Jood’ echter was helemaal niets, je zag het alleen aan de gevolgen. Eén onderwijzer op school werd ontslagen en de andere niet; een paar kinderen kregen gele sterren op hun kleren en de andere niet. Van de eerste bordjes ‘Verboden voor Joden’ af, tot het wegvoeren van de joden toe, ontwikkelde zich geleidelijk een besef dat er met sommige mensen verschrikkelijke dingen gebeurden waarvan ikzelf, dank zij een volstrekt willekeurig privilege, gevrijwaard was, en tegelijk daarmee een schuldgevoel. Later leidde dat tot de obsessie alles over Auschwitz (om het in één woord samen te vatten) te willen lezen, en dat leidde weer tot de ontdekking van Primo Levi. Primo Levi is voor mij niet een van de vele, maar de schrijver over Auschwitz, en als ik dat zeg denk ik niet alleen aan de drie boeken die hij over Auschwitz heeft geschreven, maar aan zijn hele oeuvre: omdat Auschwitz Levi tot schrijver heeft gemaakt en omdat Auschwitz de sleutel was waarmee hij zichzelf en de wereld probeerde te begrijpen. Auschwitz is het meest onmenselijke wat mensen mensen ooit hebben aangedaan; Auschwitz is geen uitzondering, maar regel, het merk op de bodem van alle maatschappelijke (dat wil zeggen machts-) structuren. In die extreme termen deed het menselijk tekort zich aan Primo Levi voor. Ik ken geen andere schrijver die Auschwitz als persoonlijke uitdaging heeft aanvaard; die op die basis, met geen andere middelen dan zijn eigen gevoel en verstand, een menselijke orde heeft proberen te scheppen. Ik ken er maar één die in een andere tijd, met eenzelfde urgentie, iets vergelijkbaars heeft ondernomen: Dante. Niet voor niets is het ogenblik waarop de herinnering aan Dantes ‘zang van Ulysses’ voor Levi in Auschwitz dringender is dan brood, het bevrijdende hoogtepunt van zijn eerste boek:
‘Niet om als vee te leven schiep men u,
maar om te reiken naar het hoogste en het beste.’
Dat gevoel van urgentie deelt zich aan de lezer mee: het is de reden waarom ik, toen ik Is dit een mens vertaalde, geen van de bestaande Dante-vertalingen bevredigend vond en dat fragment zelf heb proberen te vertalen, met de accenten die Levi me ingaf. In Het periodiek systeem is de in Auschwitz bespeurde flits van menselijkheid en vrijheid een helder licht geworden; er heerst in dit boek, zoals op de bergtochten in het verhaal ‘IJzer’, ‘een nieuw gevoel van verbondenheid met hemel en aarde’. De wereld is weerbarstige materie, waarmee een mens zijn krachten kan meten en waardoor hij dikwijls verslagen wordt, maar waarop hij ook keer op keer een overwinning kan behalen. En zelfs om Auschwitz te bedwingen is er een wapen: het schrijven over die ‘last aan gruwelijke herinneringen’ gaf Levi ‘een nieuwe, intense en uit vele bronnen gevoede bevrediging, verwant aan de emotie waarmee ik als student was doorgedrongen in de strenge orde van de differenti- | |
[pagina 571]
| |
aalrekening’. Ook de vertaler voelt zich bij zijn gevecht met de taalmaterie geïnspireerd. In Levi's laatste boek, De verdronkenen en de geredden, dringen de schimmen van Auschwitz weer op, beklemmender, ongrijpbaarder dan ooit. En toch geeft juist dit boek, waarin Levi, als Ulysses, voorbij de grenzen van wat een mens is toegestaan de wereld onderzoekt, het aangrijpendste beeld van wat een mens vermag,
‘...tot boven ons de zee weer werd gesloten.’
Dat ik Primo Levi vertaald heb, geeft me een voldaan gevoel. Dat het vertalen zelf vooral een frustrerende bezigheid is, omdat een vertaling nu eenmaal per definitie minder is dan het origineel, en omdat de vertaler, paradoxalerwijs, zijn tekort des te pijnlijker voelt naarmate de schrijver die hij vertaalt meer aan zijn eigen ideaal van schrijven beantwoordt - dat spreekt naar mijn mening vanzelf. Ook al zijn er die wonderlijke gevallen waarin een vertaler zijn origineel overtreft, zoals bijvoorbeeld Nijhoffs Moer superieur is aan Gides Paludes. |
|