Sander haalt een soort watjes uit het plastic waarin ze verpakt zijn en snuffelt eraan. Ze zien eruit als roze en witte mamaverbandjes. Ze ruiken naar zuurtjes. De man en zijn moeder praten binnen steeds zachter met elkaar. Hij likt aan een van de roze watjes; het smaakt mierezoet en kriebelt akelig op zijn tong. Hij krijgt er kippevel van. Met een beetje meer spuug voelt het niet zo ruig in zijn mond. Tevreden slaat hij een van de boekjes open. De plaatjes zeggen hem niets. Er staan geen dieren in en de mensen zien er lelijk uit. Gek met felgekleurde kleren en grote bolle neuzen. Hun monden staan wijd open en er komen letters uit. De vrouwen zijn boven heel dik en de kinderen krom op het papier gekrast. Hij neemt nog maar een slok chocola en kauwt op een spekje dat meegeeft. Waarom zegt de man spekkies?
Van achter de deur hoort hij zijn moeder giechelen en praten, en de stem van de man Henk bromt er zo nu en dan iets tussendoor. Dan gilt zijn moeder ineens: ‘Niet doen, niet doen, Henk!’, maar Sander hoort dat ze niet echt pijn heeft. Hij slaat het andere boek open. Het is al even saai. Had hij zijn legolocomotief nu maar. Hij verveelt zich, staat op en begint door de kamer te lopen. Er staan allemaal foto's van mensen die hij niet kent op het dressoir.
Wanneer hij vlak bij de deur is, waarachter zijn moeder en de man zijn verdwenen, hoort hij haar ineens heel hard schreeuwen. Hij trekt de deur open en ziet dat de man en zijn moeder op bed aan het stoeien zijn. Een been van haar steekt vreemd wit de lucht in en het andere hangt naast het bed omlaag, haar kous in vreemde kronkelingen om haar enkel gekruld. Haar armen heeft ze om de hals van de man geslagen en haar gezicht is naar Sander toegekeerd, maar haar ogen zien hem niet. Ze gilt niet meer. Voorzichtig trekt Sander de deur dicht en gaat weer op zijn hurken zitten. Hij haat de plaatjes in het boek en spekkies vindt hij zo vies, zo vies... als uit de winkel van Vroomman en Dreesman. Dat moet heel vies zijn. Mama en buurvrouw Monique hadden het er laatst over.
Hij hoeft niet lang te wachten of de man en mama komen uit de andere kamer terug. ‘Nou kerel, je moesje en ik hebben duchtig met elkaar gesproken,’ lacht hij, maar zijn moeder lacht niet en kijkt een beetje sip. Bij de deur zegt hij Sander niet eens gedag. ‘Bea, wanneer kom je weer? Het duurt altijd zo lang als je wacht,’ zeurt hij en wil haar beide handen maar niet loslaten. ‘Gekkie, zo'n oude vrouw,’ antwoordt mama, ‘je mocht je schamen.’
Als ze bijna thuis zijn zegt Sander: ‘Ik wil mijn legolocomobil weer. Anders doe ik niet langer mee aan het geheim.’ Ze moeten een heel eind terug en hij krijgt een locomotief, een nieuwe batterij en ook nog twee rijtuigen om in elkaar te zetten. Hij begint er meteen aan.
‘Sander kom eens hier!’ roept mama uit de badkamer. Hij loopt er naar toe. ‘Wil je mijn rug inwrijven?’ vraagt ze. Dat is altijd een leuk werkje. Hij gaat dan achter haar zitten en als hij het spul op haar rug en bibs wrijft is haar huid heerlijk zacht en warm en de olie ruikt verschrikkelijk lekker. ‘Kom erin, mijn grote vent,’ zegt mama lief. ‘Nee!’ schreeuwt Sander, ‘ik ga nooit, nooit meer met jou in bad. Hoor je, nooit meer!’ Hij holt de badkamer uit en heeft spijt van wat hij gezegd heeft. Hij pakt de Lego-blokjes, maar ze vervagen onder zijn ogen. Het lukt hem niet de nopjes in elkaar te laten klikken.