eigenlijk ddr-literatuur was, van begin af aan en vooral sinds het midden van de jaren zeventig evenmin zo een-twee-drie kon worden beantwoord. De coryfeeën van de jaren vijftig en zestig - Brecht en Becher, Arendt, Bobrowski en Huchel, Fühmann en Seghers - hadden hun wortels in andere gronden en tijden. En toen Kunert, Kirsch en Schädlich in de jaren zeventig hun land verlieten, hoorden ze niet van de ene op de andere dag bij een andere literatuur. De Muur hield een bevolking bijeen, geen literatuur. Anderzijds zou men met een lichte, maar niet eens zo schromelijke overdrijving kunnen zeggen dat de Muur het leven en het land versteende. De Oostduitse literaire inspanning is mijns inziens daarom steeds zo groot, intens en cruciaal geweest omdat elke schrijver de last van dat leven op zijn schouders en in zijn pen voelde. - En ik probeer me van het intellectualistische van mijn westerse overwegingen bewust te zijn; vooral nu (eind januari) in Leipzig, de stad waar het allemaal begon, anti-intellectualistische leuzen geroepen worden als ‘was nützen uns Studenten?’ - heel begrijpelijk dat gezien de bruinkooldampen, de rattenplaag, het epidemiegevaar, de ruïneuze toestand van de huizen door de ‘doorsneeburger’ naar het heilmiddel Westgeld wordt gevraagd in plaats van naar utopische, in studentenraden te ontwikkelen maatschappelijke modellen.
Literatuur werd in de ddr verslonden, misschien is die tijd voorbij en belandt alles op de bondsrepublikeinse grote hoop. Dat valt zeer te betreuren. Laatst las ik weer zo'n spotgoedkoop ddr-Reclam-pocketje, wonderbaarlijk intens uitgegeven door de vooraanstaande dichteres en vertaalster Elke Erb (1938): autobiografisch proza uit de jaren dertig van Marina Tsvetajeva. In het Duits heet het bundeltje Das Haus am Alten Pimen. Als er één twintigste-eeuwse dichter door de tijd en door zijn land is klemgezet, dan is dat Marina Tsvetajeva. Stalinistische, historische, persoonlijke insnoering, inkapseling, inperking bij uitstek - zie haar biografie en haar gedichten. Elke Erb schetst in haar nawoord (van 109 bladzijden!) hoe je, zo klemgezet, nog schrijft. Enkele woorden aan het begin van dat nawoord las ik in een actueel verband met die tegenstellingen die ik in het voorafgaande probeerde aan te duiden. Erb schrijft over Tsvetajeva: ‘Ik bewonder de moed, ik werd gegrepen door haar wijze van binnendringen in een wereld waarmee je je niet kunt identificeren. Dat kwetsbare doordringen in de ijskoude stompzinnigheid van dat leven, een doordringen waartegen je je (en mij als lezer) niet eens meer met de overgeleverde middelen van de satire of de ironie of de verbittering kunt wapenen.’ Waarna Elke Erb van tekst tot tekst de paradox beschrijft waarmee Tsvetajeva, die haar dochtertje, haar man en haar land (en dus haar leven) verloor, toch schreef. Het is dezelfde paradox waaronder Paul Celan schreef in de taal van degenen die zijn moeder vermoordden. Vergelijkt men die realiter doorleefde kloof tussen totalitaire taal en poëtische individualiteit, dan lijkt de ddr-situatie kinderspel. Dan komen die Duitstalige Roemeense schrijvers uit de Banaat en uit Transsylvanië, van wie bij ons Herta Müller enige bekendheid
geniet, als eersten in aanmerking om zich te beroepen op het oppositionele karakter van hun literatuur. De dichter Rolf Bossert (1952) uit Resjitza in Roemenië pleegde anderhalve maand na zijn aankomst in Frankfurt zelfmoord: poëzie en leven, door dictatuur op de spits gedreven.
Elke Erb is een goed voorbeeld. In zijn recente en spannende dissertatie Die ‘Sächsische Dichterschule’, over de poëzie in de ddr van de jaren zestig en zeventig, citeert Gerrit-Jan Berendse Erbs metafoor voor die belangrijke groep dichters die zich rond Adolf Endler en haarzelf verzamelden: die van een ‘muurloze werkplaats’. Buiten die werkplaats heerst volgens Berendse de ‘monosemie’, daarbinnen is het een komen en gaan van dialogen en stemmen. Hij gebruikt daarvoor het begrip ‘dialogiciteit’. In de werkplaats of ‘binnen de school’ wordt het gedicht als het ware ‘opengesteld als een voor ieder en alles vrij toegankelijk communicatiecentrum en -medium’. Bij de recente