dan ik bezaten ze boeken. Arendsoog, alle delen, Pim Pandoer, idem dito, de eerste strips. Ik las alles. Tijd genoeg. In de Sjors van de Rebellenclub stonden verhalen over grote mijnrampen, en brave zelfgemaakte tweederangsverzinsels. Ze werden afgewisseld door feuilletons, bewerkingen van avonturenromans die later klassiek zouden blijken te zijn: Alleen op de wereld, Pinocchio, Don Quichotte en, het mooist, Tom Sawyer.
Tom Sawyer was het enige boek waar een meisje in voorkwam dat belangrijk was. Tenminste, dat dacht ik en dat denk ik, tegen beter weten in. Als je het in percentages zou uitdrukken komt ze nog niet op een honderdste van de bladzijden voor. Maar die bladzijden kleurden alle andere en maakten dat ik me bij de avonturen van Tom en Huck op een afstand aanwezig waande. Tom en Huck wisten van mijn bestaan af, dat was zeker. Mijn sympathie was onvoorwaardelijk.
In de verhalen in de Margriet kwam minstens vijftig procent vrouw voor, maar ik keek en kijk vreemd aan tegen dames die hun hoed verliezen en een half uur later smachten in de armen van de vinder, een weduwnaar met een verkommerend hart. Ik houd van realisme en van psychologie als die 18-karaats zijn. Iedere vleug sentimentaliteit is funest. Zie de film. Wie pinkt er niet een traan weg bij Kramer versus Kramer of bij Love Story? Ik pink een traan weg en bal mijn vuisten.
Mijmeren en zwijmelen kun je beter dan via anderen rechtstreeks doen, bijvoorbeeld moedig en avontuurlijk als Mick, de vrouwelijke hoofdpersoon uit The heart is a lonely hunter, van Carson McCullers, die door het teveel aan praktische zin om haar heen dreigt te worden gemangeld. Mick, een opgroeiend, spichtig meisje, is verliefd, op Mozart, op zichzelf, later ook op een jongen, maar ze wil hogerop en staat na een eerste vrijpartij ernstig op. Geen traan, geen gebalde vuist; het leven gaat door.
Buiten zie ik mijn dochter met overgave knikkeren. Ze heeft geen weet van het buurjongetje dat, kop kleiner maar jaar ouder, in haar buurt drentelt en een bal op zijn hoofd laat stuiteren, gezicht haar kant uit. Precies zo sloofde Tom Sawyer zich uit voor het nieuwe meisje Becky, die maakt dat een zekere Amy Lawrence uit zijn hart verdwijnt en zelfs geen herinnering achterlaat. Het vrijblijvende koppel Tom en Becky heeft me bij eerste lezing voorgoed gewonnen voor boeken die op school spelen, misschien omdat ik alle zeilen heb moeten bijzetten om het vreselijke verschijnsel school te romantiseren. Terug tot Ina Damman, Ivoren wachters, de kostscholen van Dickens, The Catcher in the Rye, Schoolidyllen; daarin gebeurde wat ik wilde meemaken of, korter gezegd, daarin gebeurde tenminste wat.
Er komt ook een nieuwe jongen in het leven van Tom Sawyer. De scène die daarover gaat is minstens zo mooi met zijn verkennende bewegingen, zijn dramatisch hoogtepunt (‘Ik kan je best aan!’) en de afwikkeling in de vorm van veel verbale bluf en wat geknok.
Toch onthoud ik Tom en Becky beter dan Tom en die nieuwe jongen of de beroemde bladzijden waarop Tom de stelling illustreert dat werk bestaat uit al wat men verplicht is te doen, en dat spel bestaat uit al wat men niet verplicht is te doen, en zijn vrienden overhaalt tot het hem als straf opgelegde schilderen van tante Polly's schutting. Hij bewerkstelligt dat door te doen alsof schuttingen opverven de benijdenswaardigste bezigheid van de wereld is.
Ook aan het moment dat Tom, doodgewaand, zijn eigen uitvaartdienst achter een pilaar in de kerk meemaakt, denk ik nooit terug, al zal ik het niet vergeten. Soms denk ik dat Toms vriendje Huck, later geëerd met een boek dat zijn naam draagt, me even lief is als Tom zelf, maar dat is verraad. Ik weet niet zeker of ik Becky ben, maar door de koppigheid waarmee ik me haar wil herinneren ben ik het gaan denken.
Ik herlees Tom Sawyer en maak uit aantekeningen op dat ik dat vijf jaar geleden al eens eerder heb gedaan. Dat was ik vergeten. Het is, ook nu, een paar dagen na laatste lezing, of ik het maar één keer, op mijn elfde, heb gelezen. Dat ik nu vast meer begrijp van Mark Twains satire en zijn aanvallen op culturele,