De Gids. Jaargang 151
(1988)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 611]
| |
minstens zo profijtelijk. Allereerst vlei ik me met de gedachte dat ik op deze manier - in een jaar lees je toch wel tegen de tweeëneenhalfduizend bladzijden, gemiddeld zo'n zes tot zeven romans - mijn kinderen met heel wat literatuur kennis laat maken. En ook al is dat lang niet allemaal literatuur van de hoogste rang, het geeft ze toch, denk ik, hoop ik, een zekere literaire basis en training. Training misschien ook in het luisteren zelf. Mijn eigen confrontatie in mijn jeugd met het voorlezen: het obligate dagelijkse stukje uit de bijbel, later ook ‘bijbels dagboek’ bij ontbijt en avondmaal heeft er, in combinatie met de eindeloze zondagse preken, toe bijgedragen dat ik een mondelinge voordracht of lezing, hoe interessant ook, nog steeds niet echt goed kan blijven volgen. De jarenlange oefening om, zodra het boek op tafel kwam of de preek begon, de gedachten op iets totaal anders, spannenders te richten, is een moeilijk te doorbreken automatisme geworden. Bij mijn kinderen echter geen spoor van verveling. Ze verheugen zich op het voorleesuur en weten altijd precies waar we gebleven zijn in het verhaal; ik mag dus aannemen dat ze redelijk geconcentreerd luisteren. Naast deze, het ego van de opvoeder strelende, werkelijke of vermeende bijdrage aan de opvoeding van zijn nakroost, heeft het voorlezen voor de voorlezer nog een ander nut: hij vult er leemtes mee op in zijn kennis van de literatuur en komt soms tot een herwaardering van vroeger gelezen en lang vergeten boeken. Daarbij is het ook interessant na te gaan wat het goed doet: boeken waarvan je dat niet verwacht lenen zich soms uitstekend tot voorlezen, andere vallen juist tegen. Het zal nauwelijks een verrassing zijn dat de voorleespraktijk het meest gebaat is met een spannende handeling. Wat dat voor een handeling is en waar en wanneer die zich afspeelt: in de riddertijd, op zee, in een fantastische wereld, in de grote stad, is onbelangrijk, als er maar steeds nieuwe, interessante dingen gebeuren. Psychologisch ingewikkelde personages worden niet op prijs gesteld en zijn ook niet functioneel: bij het voorlezen - elke dag een stukje - past veel beter het typematige karakter dat, eenmaal geïntroduceerd, voor de rest van het verhaal vastligt. Specifieke eigenaardigheden: een zware stem, grote kracht, gemeenheid of juist edelmoedigheid zijn daarbij van groot belang; een held of schurk mag niet ‘bleek’ zijn, maar moet zich op een of andere manier duidelijk onderscheiden van zijn omgeving. Binnen het genre van de ‘avonturenroman’, waarbij de nadruk valt op de handeling en niet op de psychologie van de personages, passen natuurlijk erg veel boeken. Die boeken stemmen dan weliswaar overeen in de belangrijke plaats die de gebeurtenissen innemen, ze kunnen tegelijkertijd sterk van elkaar verschillen, niet alleen wat de aard van de gebeurtenissen betreft, maar ook in de manier waarop deze verteld worden. Boeken in de ik-vorm hebben een streepje voor, vermoedelijk omdat ze nog gemakkelijker mogelijkheden tot communicatie bieden dan de verhalen die door een verteller over een held worden verteld. Er mogen flink wat verwikkelingen zijn, maar niet een al te ingewikkelde intrige en zeker geen uitgesponnen liefdesintrige (ik heb alleen jongens en heb dus geen ervaring met een gemengd, laat staan geheel vrouwelijk publiek, maar wanneer het om liefde gaat wordt het voorlezen bijna altijd saai). Heel hoog scoren de ik-romans van Robert Louis Stevenson, zoals Schateiland en De avonturen van David Balfour, althans het eerste deel, Kidnapped. Het tweede deel, Catriona, is aanzienlijk minder ten gevolge van de bovengenoemde bezwaren, een te ingewikkelde intrige met wat te veel nadruk op liefdesperikelen. Dit laatste geldt in zekere mate ook voor het fameuze De drie musketiers. Het boek is op zichzelf niet te lang - lengte is geen enkel bezwaar - maar de liefdesavonturen staan, wat spanning betreft, in geen verhouding tot de andere belevenissen van de helden. Zelfs als D'Artagnan er op uiterst listige en doortastende wijze in slaagt incognito in het bed van zijn grootste vijandin terecht te komen en op deze wijze zijn wraak te koelen, valt dit staaltje van | |
[pagina 612]
| |
bravoure in het niet bij de manier waarop hij zijn mannelijke tegenstanders te lijf gaat. Ook Ben Hur van Lewis Wallace roept soms honende reacties op (er zijn hier twee vrouwen in het spel, een mooie Egyptische en het jonge joodse meisje Esther), terwijl op andere momenten, de wagenrennen bijvoorbeeld, de voorlezer wordt bezworen door te gaan en een dubbele, zo niet driedubbele portie te lezen. Waar de liefde wel kan is in het onovertroffen Grote verwachtingen van Dickens, waarschijnlijk omdat het voorwerp van liefde van de hoofdpersoon, het meisje Estella, absoluut geen kleurloos personage is, maar een boeiend, geheimzinnig wezen, heel anders dan de gemiddelde beminde. Dickens is overigens toch een bijna onuitputtelijke voorleesbron. Hoewel minder direct dan Stevenson - er zijn nog wel eens wat lange uitweidingen - is het verhaal altijd heel aantrekkelijk, veel geheimzinnigheid en een eindeloze rij memorabele, dus spannende personages. Bovendien weet hij de gebeurtenissen uitstekend te doseren: ze ontrollen zich niet te snel, de spanning wordt geleidelijk maar zeer doeltreffend opgevoerd. Een van de redenen waarom Poesjkins De kapiteinsdochter niet helemaal voldeed was het zeer hoge tempo waarin de gebeurtenissen worden verteld. De ontmoeting van de hoofdfiguur en verteller, een Russisch officier, met de achttiendeeeuwse rebellenleider Poegatsjov, die in zijn tijd een flink deel van centraal Rusland in opstand wist te brengen, levert stof te over voor een spannend handelingsverloop, maar het boek is uit voor je het weet. Superieure literatuur, maar zonder de voor het voorlezen zo gunstige feuilletonachtige inslag, die Dickens tot in de perfectie beheerste en die ook het werk van een middelmatig schrijver als Eugène Sue (De wandelende jood, De mysteries van Parijs) tot een waar genoegen maakt. In tegenstelling tot velen heb ik in mijn jeugd nauwelijks de klassieken van de jeugdliteratuur, Jules Verne en Karl May, gelezen. Niet omdat ik weinig las, maar om de een of andere onnaspeurlijke reden kwamen ze niet op mijn weg. Het is opmerkelijk hoeveel beter deze auteurs zijn dan andere veelschrijvers uit dezelfde school, zoals bijvoorbeeld Paul d'Ivoi (Met een kwartje de wereld rond). Bij de laatste spannende gebeurtenissen genoeg, maar te vaak zijn die onwaarschijnlijk en zijn er duidelijke tekenen die wijzen op haast of gewoon onvermogen een plot uit te werken. Ondanks dat zijn boeken uitstekend in elkaar zitten valt Jules Verne me eigenlijk wat tegen. Mijn kinderen genieten ervan en het is voor mezelf zeker interessant beroemde titels als 20.000 mijlen onder zee, Naar het middelpunt der aarde, De kinderen van kapitein Grant en andere klassiekers eindelijk van een inhoud te kunnen voorzien. Toch vind ik hem wat te opsommend, saai in de beschrijvende gedeelten. Karl May is wat dit betreft veel sterker. Zonder hem ooit echt gelezen te hebben had ik bepaald geen hoge dunk van de schrijver, maar ik heb mijn oordeel herzien. Om voor te lezen zijn zijn boeken althans uitermate geschikt. Een grote inventiviteit bij het bedenken en ontwikkelen van spannende gebeurtenissen, beschrijvingen die in dienst staan van de handeling en daardoor nooit saai zijn, voortreffelijke dialogen en humor doen vergeten dat Old Shatterhand wel erg gemakkelijk zijn vijanden met een vuistslag tegen de slaap buiten gevecht stelt en dat de blanke in Mays ideologie toch wel veel hoger staat dan de Indiaan. Er is genoeg op hem af te dingen natuurlijk, maar zuiver technisch gezien is Karl May een knap auteur die meer heeft te bieden dan alleen jongensromantiek. Alle literatuur die ik voorlees is negentiende-eeuws. Dit is geen bewuste beperking, maar een logisch uitvloeisel van het feit dat de negentiende-eeuwse literatuur gewoon het meest geschikt is. De achttiende-eeuwse is, op een enkel uitzondering na (Gullivers reizen), te moralistisch, de twintigste-eeuwse te weinig avonturenromanachtig. Ook de Nederlandse literatuur ontbreekt vrijwel in mijn ‘aanbod’; wat er is aan negentiende-eeuwse Nederlandse romans is, of lijkt me in elk geval, te langdradig (ik weiger principieel verkorte of, nog gruwelijker, bewerkte versies te lezen). Maar misschien moet ik toch eens beginnen met De roos | |
[pagina 613]
| |
van Dekama of Sinjeur Semeyns. Ivanhoe lukt tenslotte ook. En nu mijn publiek wat ouder wordt (tien tot vijftien inmiddels) lokken nieuwe perspectieven: Dostojevski, Tolstoj, de Engelse ‘Gothic novel’, E.T.A. Hoffman, Edgar Allan Poe, wellicht Quo vadis, De laatste dagen van Pompeï, Moby Dick. Mijn lijst reikt tot ver in hun volwassenheid, als ze van dat voorlezen al lang schoon genoeg zullen hebben. |
|