syn, die de held het liefst ‘in de plee zou laten verzuipen’ vanwege zijn kamphelden, die slechts met eendimensionale gedachten behept zijn. Limonov droomt van opstand, revolutie en volledige verwoesting van de beschaving. Zijn leuze zou kunnen luiden: ‘Mislukkelingen aller landen, verenigt U.’ Hij levert verzet, maar zijn doel is niet een verbeterde wereld, alleen maar, net als in Editsjka, persoonlijke macht en rijkdom. Het volgende fragment is tekenend daarvoor. ‘“Ik ken jou, Limonov, ik ken jou. Jij wilt op het mausoleum staan met een persianer muts op,” zei een scherpzinnige vent uit Simferopol tegen mij. O, dat wil ik, op 't mausoleum wil ik staan!’
De vraag rijst meteen of de papieren Limonov en de echte identiek zijn. Limonov heeft zelf diverse keren gezegd dat niets in zijn boeken verzonnen is, dat Editsjka echt bestaat, dat er veel meer is gebeurd, maar dat zijn geheugen hem in de steek laat. Limonov zegt: ‘Ik schrijf over mijzelf, want mijzelf ken ik het beste.’ De papieren Limonov wil weg uit zijn emigrantenbestaan, de echte ook. In Rusland moet je over arbeiders schrijven, in het Westen moet je dissident zijn, maar Limonov wil geen van beide, hij wil niet vermalen worden tussen twee molenstenen. Bovendien wil hij niet in een Russisch literair getto zitten, dat wil zeggen, Limonov zoekt erkenning buiten de gevestigde emigrantenuitgeverijen, buiten het Russischtalig lezerspubliek, om zodoende, naar zijn zeggen, ‘het normale publiek te bereiken en niet alleen slavisten’.
Ook Limonovs recentste werk, Podrostok Savenko, is autobiografisch. Het is een roman die niet meer over het emigrantenbestaan gaat, maar één dag, te weten 7 november, de verjaardag van de Oktoberrevolutie, beschrijft uit de jeugd in de jaren vijftig van Eduard Venjaminovitsj Savenko, een achternaam die de vijftienjarige jongen niet bevalt en hem daarom ook wil veranderen. Het boek beschrijft de tocht van Eddie-baby, zoals zijn vrienden hem noemen, door Saltovka, een voorstadje van Charkov, waar hij woont. Hij is op zoek naar de tweehonderdvijftig roebel die hij nodig heeft om zijn geliefde, Svetka, mee te nemen naar een illustere buurtbewoner, Sasjka Plotnikov. Het is een grote eer in zijn gezelschap te mogen zijn. Eddie-baby is allesbehalve een keurig fatsoenlijk jongetje. Hij houdt zich intensief bezig met het bendeleven, dat welig tiert in het stadje. De arbeiders, die de hoofdmoot van de bevolking vormen, worden afgeschilderd als een kudde willoos, grauw en afgestompt vee, waarop men slechts met verachting kan neerkijken. Er zijn twee soorten mensen in Saltovka: het proletariaat en de straatbendes, die de buurt op alle mogelijke manieren onveilig maken, en een enkele intellectueel, die niet meetelt. Op cynische, meedogenloze en vaak wrede wijze wordt er een beeld geschetst van een tot dusver onbekende kant van het leven in de laagste regionen van de Sovjetmaatschappij. Berovingen, vechtpartijen, alcohol- en drugsmisbruik, seksuele mishandeling en een perspectiefloze toekomst hebben een schokkend effect. Alles wat officieel niet bestaat in de Sovjetunie is te vinden in Saltovka.
Net als in Limonovs overige werk is hier geen sprake van verheven prediking van al even verheven idealen. Zonder exuberante romantiek en pathos wordt het arbeidersmilieu van binnen uit beschreven, soms op een manier die wijst op hartstochtelijke betrokkenheid bij alles, dan weer op koel-objectieve wijze. Eddie-baby is een gangster en een snob, kortom, het is de jonge Editsjka, alleen is de setting nu niet Amerika maar de Sovjetunie. Onaangeraakt door de Sovjetpropaganda laat Eddie voortdurend blijken hoever alles hem de keel uithangt. Alles veracht hij, niet alleen de arbeiders, maar bovenal de regering die die arbeiders gewetenloos manipuleert. Eddie streeft naar uitzonderlijkheid, exclusiviteit, door in de misdaad te vluchten, in het risicovolle leven, door het streven naar macht en door de dictatuur van de bende te prediken, in plaats van de dictatuur van het proletariaat. Verrassend is de relatie die tussen de boeven en de arbeiders van Saltovka wordt gelegd. Vroeger waren de