De Gids. Jaargang 149
(1986)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 687]
| |
B.J. Asscher
| |
[pagina 688]
| |
van niets. Een journalist kan vrijelijk het boek, toneelstuk, concert, schilderij en... gaat u maar door, van een hem onsympathiek kunstenaar tegen beter weten de grond in recenseren. Niet leuk, niet fijn, maar het kan gebeuren en het gebeurt. Een journalist wiens moeder ten onrechte een been is geamputeerd, kan zich zonder probleem ontwikkelen tot de schrijver van de medische column, gevreesd om zijn scherpe pen tegen misstanden in de artsenij. Het zou wellicht een interessante gedachte zijn, de geschiedenis van een journalist na te gaan in het kader van een motivatieonderzoek. Bij alle functies die de beoefenaren ervan macht geven over anderen is een motivatieonderzoek normaal (bijvoorbeeld gevangenbewaarders, politieagenten). Bij journalisten heb ik er nooit van gehoord. Maar erger vind ik, dat ik er nog nooit van heb gehoord dat een journalist zich terugtrok van een onderwerp omdat hij zich daartegenover niet vrij voelde; omdat hij er emotioneel of anderszins te zeer mee verbonden was. Misschien gebeurt het wel, zoveel te beter, maar ik ken voorbeelden dat het ten onrechte niet is geschied. En nooit stelt iemand dit aan de kaak. Trouwens: hoe zou dat moeten? Het beste woord over deze problematiek is gesproken door de journalist Ben Knapen: ‘De grote kunst van de journalistiek is om “buitenstaander” te blijven’ (Christen-Democratische Verkenningen 7-8/83, pagina 401).
In het burgerlijke en strafproces is de rechter gebonden aan regels. Die zijn te vinden in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en het Wetboek van Strafvordering en bovendien in een aantal verdragen. Procesregels hebben een dubbele functie. Aan de ene kant verschaffen zij de eiser (of de officier van justitie) de middelen waarmee hij de gedaagde (of verdachte) voor de rechter kan dagen. Hij kan in die regels nauwkeurig lezen wat hem wel en niet vrijstaat, tot hoever hij kan gaan. Wij noemen dit de instrumentele functie van de procesregels, omdat zij de eiser (ovj) tot instrument dienen. Diezelfde regels hebben evenwel nog een andere functie. Zij betekenen tevens een waarborg of garantie voor de gedaagde (verdachte). Immers, overschrijding door eiser (ovj) van het hem ter beschikking gestelde instrumentarium, maakt inbreuk op een in die regels te lezen waarborg voor de gedaagde (verdachte). Eiser (ovj) ziet zijn dagvaarding dan stranden. De instrumentele en garanderende functie van procesregels vormen twee zijden van één medaille en het hangt ervan af aan welke kant men staat, waar men het zwaarste accent op laat vallen. Zo ziet men het fair-trial-beginsel ontstaan. Zien wij nu iets van dit fair-trial-beginsel terug in de oordeelsvorming door de journalist? De erecode van Bordeaux put zich uit in algemeenheden: eerbied voor de waarheid, verantwoord bijeenbrengen en publiceren van nieuws, recht van fair commentaar en kritiek, alleen feiten publiceren waarvan men de bron kent en geen wezenlijke informatie achterwege laten. De eerlijkheid gebiedt mij te zeggen, dat ik van deze opsomming niet erg onder de indruk ben. Krachtens vaste rechtspraak bestaat er voor de journalist een plicht tot wederhoor. De journalist zal geen feiten over iemand publiceren zonder hem om commentaar te hebben gevraagd. Is daarmee dan een zekere ‘equality of arms’ in het leven geroepen? U mag het antwoord zelf geven. In feite werken de media onder veelal grote tijdsdruk en is er voor die wederhoor nauwelijks tijd. Het inhoud geven aan de plicht tot wederhoor is de sluitpost van de voorbereiding van het artikel of de uitzending. Ik heb gevallen meegemaakt van ‘niet thuis, pech gehad’. ‘De heer x was niet bereikbaar voor commentaar,’ heet het dan. Als men al gelegenheid voor wederhoor geboden krijgt, moet men zich beperken tot het antwoorden op bepaalde concrete vragen, of het ontkennen of erkennen van concrete beschuldigingen. Er is zelden mogelijkheid voor betrokkene om uit te leggen dat de uitgangspunten voor het onderzoek onjuist | |
[pagina 689]
| |
zijn geweest of dat bepaalde feiten door betrokkene moeten worden nagegaan, zodat direct commentaar onmogelijk is. Ook komt het voor dat aan betrokkene niet alles wordt meegedeeld wat de journalist voornemens is te publiceren, zodat het weerwoord noodgedwongen onvolledig is en soms in de lucht komt te hangen. Het weerwoord wordt onder tijdsdruk nogal eens telefonisch gevraagd zodat betrokkene zich door de dreigende publiciteit overvallen voelt en zijn reactie daarvan het stempel draagt. Al met al geen rooskleurig beeld dat ik u bied. Te mijner verontschuldiging kan gelden, dat ik natuurlijk ambtshalve vaak word geconfronteerd met zaken die niet optimaal zijn verlopen. Dat neemt echter niet weg dat mijn eerlijke overtuiging is dat de plicht tot wederhoor onvoldoende garantie biedt voor ‘fair play’ in de media.
En zo ontstaan dan onrechtmatige publikaties of uitzendingen. Ik zei u in de aanvang al: ik heb het vandaag uitsluitend over het onschuldige slachtoffer van publiciteit. En die zijn er. Voor een deel zijn onrechtmatige publikaties toe te schrijven aan de hiervoor beschreven interne oorzaken, maar ik ben er zeker van dat er daarnaast externe oorzaken bestaan. Een interessante beschouwing daarover heeft Henri Faas gegeven in NRC Handelsblad van 22 maart 1986: ‘Waarom was de pers toch zo serviel?’ Hij stelt vast dat de journalistiek zich uit een vrij algemene volgzaamheid na de tweede wereldoorlog heeft vrijgemaakt, maar een datum waarop of gebeurtenis waardoor kan hij niet noemen. Als oorzaken noemt hij de ‘verzet-houding’ van een aantal bladen die in en door de oorlog zijn ontstaan; voorts de typisch Nederlandse ‘verzuiling’ en de afbraak daarvan, en tenslotte nog wat minder belangrijke maar waarschijnlijk wel relevante zaken, zoals het genoegen dat men in Nederland beleeft aan het onderuit zien gaan van autoriteiten. Uit eigen ervaring zou ik daar nog twee externe factoren aan willen toevoegen. Het journalistieke werk van Woodward en Bernstein heeft in Nederland diepe indruk gemaakt. Het feit dat journalisten een president van de Verenigde Staten kunnen wegschrijven zonder één keer voor de rechter te zijn gedaagd, heeft school gemaakt in Nederland. Het woord ‘Watergate’ komt steevast voor in pleidooien betreffende onthullingsjournalistiek. Renate Rubinstein sluit denk ik hierop aan als zij in haar Huizinga-lezing van 1982 constateert dat geheimhouding rechts en onthulling links is. De tweede externe oorzaak is de mindere geneigdheid van de burger onrecht te aanvaarden. Zijn toegenomen rechtsbescherming heeft hem machtiger gemaakt tegenover instituties waar de macht traditioneel was geconcentreerd (overheid, werkgever, huiseigenaar). Het is volstrekt logisch dat de pers in deze ontwikkeling is meegegroeid en hier en daar ook leiding heeft gegeven aan dit bewustwordingsproces. En zo kunnen slachtoffers van de media ontstaan.
Welke mogelijkheden staan hun nu ten dienste? Ik zal ze met u in het kort nagaan. 1. Het slachtoffer kan een strafklacht doen wegens belediging. Deze weg kan men zijn ernstigste vijand niet aanraden. Afgezien van de bewijsmoeilijkheden (de journalist moet opzettelijk hebben beledigd) wordt dit delict (artikel 261, Strafrecht) ternauwernood nog vervolgd. De strafbaarheid van belediging bestaat bij de gratie van de strafbaarheid van de mishandeling. Het is onbevredigend om iemand wegens mishandeling te straffen en het slachtoffer dat de klap met een belediging heeft uitgelokt vrijuit te laten gaan. 2. Een gewone procedure voor rechtbank of kantongerecht. Het slachtoffer kan dan bijvoorbeeld schadevergoeding vorderen. Dat gebeurt zo nu en dan. Het is echter zeer kostbaar en tijdrovend. Het slachtoffer blijft jaren met de zaak geconfronteerd; en de media hebben | |
[pagina 690]
| |
een lange processuele adem en zijn niet te snel tot schikken bereid, omdat vrijwel steeds de persvrijheid en de zorgvuldigheid van de betrokken journalisten in het geding zijn. 3. Het kort geding. Dit is de enige veelgebruikte methode om een rectificatie, een verbod voor toekomstig onrechtmatig publiceren en soms ook een schadevergoeding te vorderen. Het voert mij te ver om allerlei voorbeelden te geven. Ik volsta met een algemene indruk en die is niet gunstig. Een verbod tot publikatie (preventieve controle) is zelden mogelijk en indien mogelijk zelden toewijsbaar, ook als de slachtoffers wellicht gelijk hebben. Met de rectificatie is het al niet veel beter gesteld. In het merendeel van de gevallen mislukt de actie omdat de waarheid of onwaarheid van de beschuldiging in de lucht blijft hangen, de journalist geen procedurele fouten heeft gemaakt, behoorlijk bronnenonderzoek en wederhoor heeft toegepast, en omdat de publikatie niet in onnodig grievende bewoordingen is gesteld. Maar dan de voorziening die de president moet geven. Die is vaak een slag in de lucht. De gevorderde rectificatie is bovendien nogal eens te ruim gesteld, zodat de president moet bijstellen. Het woord ‘rectificatie’ moet erboven, de woorden ‘kort-gedingvonnis’ en ‘onrechtmatig’ moeten erin, maar de teksten, ook die van mijzelf, doen vaak onleesbaar en gewrongen aan. Voor de onbevangen lezer is er geen touw aan vast te knopen. Hoe groot moet een rectificatie zijn. Een pagina? Zodat je hem zonder bril kunt lezen, of is een berichtje tussen de ‘brieven van lezers’ voldoende? Behoort er een relatie te bestaan tussen de grootte, de opmaak en de plaats van de te rectificeren publikatie en de rectificatie? Mag de rectificatie wél of niet van commentaar worden voorzien? Zo maar een handvol vragen, waar niemand een afdoende antwoord op weet. Artikel 5 van de erecode van Bordeaux verlangt van de journalist de bereidheid elke verstrekte informatie die schadelijk onnauwkeurig blijkt, op royale wijze recht te zetten. Maar daar komt men niet zoveel verder mee. Ons hoogste rechtscollege, de Hoge Raad, ziet natuurlijk ook de verscheidenheid van vonnissen van de diverse presidenten en heeft in een arrest van 1983 een aantal criteria ontwikkeld in een poging in de lagere rechtspraak enige lijn te brengen. Ik ben echter niet zeer hoopvol gestemd dat dit zal lukken. Daarmee zijn de wettelijke middelen uitgeput.
Welke mogelijkheden hebben de media zelf geschapen om hun slachtoffers tegemoet te treden? 4. Een klacht bij de Raad voor de Journalistiek. De raad werkt echter meer opinievormend dan als tuchtrechter. Per 19 oktober 1982 is, naar ik heb begrepen, de basis van de Raad verbreed. H.J.M. Boukema in Recht voor Journalisten (1984) schrijft (pagina 61) dat de Raad toen losser is komen te staan van de nvj en dat daaraan nu ook deelnemen de ndp, de notu, de nos, de nnp en het Nederlands Genootschap van Hoofdredacteuren. De Raad wil in deze nieuwe opzet ook een ombudsman voor de journalistiek aanstellen. Die ombudsman kan ook een klacht bij de Raad indienen. Ik wil noch van de Raad voor de Journalistiek noch van de ombudsman voor de journalistiek een kwaad woord zeggen. Ik weet er gewoon te weinig van, maar misschien is dat al een kwaad woord! Want in de vele tientallen zaken tussen media en hun slachtoffers die ik in de afgelopen negen jaar heb behandeld, is nog nooit een oordeel van de Raad voor de Journalistiek ter sprake gekomen, ja is de Raad zelfs nog nooit genoemd. Als ik het belang van het werk van de Raad moet afmeten naar de mate van bekendheid die zijn werk heeft gekregen en de maatschappelijke invloed die ervan uitgaat, mag dat belang niet hoog worden ingeschat. En zo durf ik, alweer namens het onschuldige slachtoffer van de media, u de vraag voor te leggen of u van mening bent dat de organisaties van journalisten en uitgevers voldoende hebben onderno- | |
[pagina 691]
| |
men in het belang van de rechtsbescherming van de burger. Ik wees u eerder in mijn inleiding al op het toegenomen rechtsbewustzijn van de burger. Dit heeft geresulteerd in een verbetering van de rechtsbescherming. Een verbetering van het vreemdelingenrecht, een vernieuwing en verbetering van het advocaten-tuchtrecht en het notarissen-tuchtrecht, de invoering van een klachtrecht voor gedetineerden, een verbetering van de rechtspositie van veel andere groepen in de samenleving, zoals werknemers, huurders, studenten et cetera. En wat hebben de media gedaan? U houdt alle autoriteiten, de rechters (gelukkig) niet uitgezonderd, dagelijks de spiegel voor waarin zij zichzelf in hun kleine of grote tekortkomingen ontmoeten. Vandaag mag ik deze vraag naar u terugspiegelen.
Aan het slot van mijn inleiding zou ik u, om uw geest niet uitsluitend door schuldgevoelens te laten beheersen, een suggestie ter overweging willen meegeven. Er zijn veel slachtoffers van de media die aarzelen de weg naar de rechter in te slaan. Te denken valt niet alleen aan ‘public figures’, maar ook aan mensen die door een incident in hun leven plotseling aandacht op zichzelf, hun bedrijf of hun gezin zien geworpen. Juist deze groep vindt bovendien niet altijd de weg naar de op het terrein van het mediarecht vertrouwde advocaat. Daardoor worden soms onterechte of kansloze procedures aangespannen met alle nadelige gevolgen vandien: nogmaals aandacht voor de onrechtmatig geachte beschuldigingen, een verloren proces en een gefrustreerd rechtsgevoel. Er zijn nog andere redenen om niet naar de rechter te gaan. Een bevolkingsgroep, beroepsgroep of bedrijfstak wordt naar eigen oordeel onrechtmatig aangevallen in de media. Elk lid van die groep heeft een te gering eigen belang om een proces te starten. In deze en soortgelijke conflictsituaties heeft zich een procesgang in Nederland ontwikkeld die bekend staat onder de naam ‘collectieve actie’. Voorbeelden: De Broederschap van Notarissen en de Landelijke Specialisten Vereniging voerden een proces in het belang van hun leden tegen inkomensmaatregelen door de overheid, Broederschap en lsv hadden daarvan zelf geen last, maar - aldus de Hoge Raad - het zou onaanvaardbaar zijn dat allerhande notarissen of specialisten zelf processen zouden gaan aanspannen. Milieuverenigingen vroegen een verbod tegen de gemeente Amsterdam om zonder vergunning grachtenbagger in het Nieuwe Meer te dumpen.
Ik zou nu aan u de gedachte willen voorleggen de Raad voor de Journalistiek, die als rechtsvormend en opiniërend instituut volstrekt bij de verwachtingen is achtergebleven, om te vormen tot of te vervangen door een stichting, bijvoorbeeld genaamd ‘Stichting Rectificatie’. In mijn idee wordt die stichting in stand gehouden door dezelfde instellingen die nu de Raad voor de Journalistiek financieren. Het bestuur van de stichting is onafhankelijk en heeft een relatie met enkele advocaten, die gespecialiseerd zijn in mediarecht. Met behoud van ieders vrijheid om zelf naar de rechter te stappen is het bestuur en/of de juridische adviseur beschikbaar om advies te geven aan hen die zich door een uitlating van de media bezwaard voelen. De stichting kan voorts op eigen naam in rechte optreden indien er een redelijk belang is voor het slachtoffer om niet op eigen naam op te treden. Bestuur en raadslieden kunnen zeer gericht criteria ontwikkelen die op evenwichtige wijze met de belangen van de media, de belangen van het publiek en het algemene belang rekening houden en die criteria ter toetsing aan de rechter voorleggen. Een eerste taak voor de nieuwe stichting zou kunnen zijn het formuleren van een algemene gedragscode voor de Nederlandse journalistiek. Op deze plaats wil ik niet verder gaan dan te stellen dat een ‘Stichting Rectificatie’ veel | |
[pagina 692]
| |
beter dan thans de rechter zou kunnen confronteren met journalistiek beleid en de journalist veel doelmatiger en effectiever de grenzen van zijn vrijheid zou kunnen aangeven. |
|