van gebrek aan inspiratie te beschuldigen. En misschien was het wel een noodsprong. Maar het resultaat is in ieder geval markant: voor het eerst geen collage van dagboeken, dialogen, monologen, dromen, politierapporten, filmverhalen, wetenschappelijke geschriften, feuilletons, tangoteksten, telefoongesprekken en andere vertelprocédés waarmee de alwetende verteller uitgeschakeld kan worden (Puig probeert dat zo veel mogelijk in zijn werk), maar de beperking tot één daarvan: de dialoog (en aan het slot van de roman een paar brieven).
Nu vormt de dialoog altijd al een belangrijk onderdeel van Puigs romans (denk maar aan De kus van de spinnevrouw), maar nooit op zo'n radicale wijze, zelfs niet in zijn toneelstukken en filmscripts, waar de dialogen altijd onderbroken worden door korte decoraanwijzingen, beschrijvingen van de handeling enzovoort, en hierin wordt altijd vermeld wie aan het woord is. Daar is in deze roman helemaal geen sprake meer van. Maar ook de dialogen zelf zijn veel kaler: er worden nauwelijks verhalen verteld, de associaties van de sprekers zijn niet altijd even gemakkelijk te volgen, het wemelt van de open plekken. Dit maakt Maldición eterna a quien lea estas páginas tot een roman die je veel minder gemakkelijk meesleept dan bijvoorbeeld De laatste tango of De kus van de spinnevrouw. Maar toch is het niet moeilijk ook hier Puigs grote thema te ontdekken: de pogingen van de mens om via de verbeelding de onaangename werkelijkheid te ontvluchten of te compenseren. En ook in deze roman is voelbaar hoe gekleurd en beperkt volgens Puig het verbeeldingsvermogen van de mens is: door opvoeding, door geslacht, door klasse, door nationaliteit. Dit idee is nu echter in een veel minder zoete vorm gegoten, en dat zou weleens de verklaring kunnen zijn voor de deceptie bij veel critici.
De dialogen worden gevoerd door Ramírez (= Puig) en Larry (= de Amerikaan). Het is 1978. Ramírez, een vierenzeventigjarige Argentijn, is door een mensenrechtenorganisatie naar New York gehaald. Hij zat in Argentinië gevangen en is gemarteld. Hij kan of wil zich nauwelijks iets van zijn verleden herinneren. Hij lijkt bijna gevoelloos: voortdurend vraagt hij hoe angst, liefde, woede en geilheid voelen. Hij wordt een aantal malen per week gezelschap gehouden door een vijfendertigjarige werkloze Amerikaan, Larry, die zo een zakcentje verdient.
In de gesprekken laat Ramírez zich kennen als iemand die de dingen mooier voor wil stellen dan ze zijn (vergelijk Molina in De kus van de spinnevrouw), Larry als iemand bij wie dat steeds minder het geval is. In het begin wordt al direct duidelijk hoe de verhoudingen zijn: Ramírez vertelt over een droom, waarop Larry hem voorhoudt dat je alles wat je in je dromen beleeft alleen beleeft. De mensen die je in je dromen ontmoet ontmoeten jou niet. Ramírez negeert Larrys opmerking.
Ramírez laat weinig los over zichzelf. Voortdurend probeert hij de aandacht op Larry te richten: híj moet vertellen. Om diens verhalen aan de gang te houden kruipt hij regelmatig in de huid van een van de personages.
Larry daarentegen heeft steeds minder moeite (in het begin liegt hij nog, later niet meer) over zichzelf te praten, over zijn complexen, zijn mislukkingen. Het hete hangijzer in zijn leven is de oedipale band met zijn moeder. Zijn vader, een door het leven lamgeslagen arbeider, is het grootste deel van de dag buitenshuis, waardoor moeder en kind alle gelegenheid hebben een hechte, erotische band te krijgen. Telkens als de vader thuis is, voelt het kind zich verraden door zijn moeder.
Dat zij de band verbreekt als hij volwassen wordt traumatiseert hem. Hij is op een ziekelijke manier achterdochtig. Bij iedere blik die zijn vrouw op een man werpt (of die een man op haar werpt) ruikt hij onraad. Hij is er zelf de oorzaak van dat zijn bange vermoedens bewaarheid worden: hij werkt zich een ongeluk en verwaarloost haar. Als hij op een gegeven moment stiekem luistert als zij met een ander aan het vrijen is, merkt hij tot zijn stomme verbazing dat dit hem enorm opwindt: die twee doen hem denken aan zijn vader en zijn moe-