Correspondentie
Vita Brevis van Maurice Gilliams
De uitvoerige kroniek van Ben van Melick over het werk van Maurice Gilliams (De Gids 1986, nr 1 pp. 39-46) wordt helaas ontsierd door een aantal onjuiste veronderstellingen en ongefundeerde beweringen. Enkele daarvan dienen te worden rechtgezet.
1. Van Melick stelt dat de derde editie van Vita Brevis (Meulenhoff, Amsterdam 1984) bezorgd zou zijn door Martien J.G. de Jong. Waar hij die bewering op baseert is raadselachtig, want aan de ‘bezorging’ van die uitgave heeft De Jong part noch deel gehad - al is het waar dat zijn monografie over Gilliams' werk gelijktijdig en in een gelijkvormige uitvoering is verschenen met Vita Brevis, en hij ook door de uitgever is geraadpleegd met betrekking tot de manuscripten van de daarin opgenomen Gregoria-fragmenten. De derde editie van Vita Brevis is uitgegeven volgens de wensen van Maurice Gilliams zelf, zoals ik die met hem besproken heb. Gilliams had eigenlijk een heruitgave voor ogen, in één band, en uitgebreid met Elseneur en Gregoria. Maar Gregoria kon naar zijn gevoel pas verschijnen als bepaalde omstandigheden dat zouden toestaan. Na Gilliams' onverwachte overlijden hebben zijn weduwe en enkele vrienden (waartoe ik mij reken) gemeend dat een fotografische heruitgave van Vita Brevis, aangevuld met de gepubliceerde fragmenten van Elseneur en Gregoria, het meest overeenstemde met de bedoelingen van de auteur.
De tweede editie van Vita Brevis (1975-1978) is door Gilliams zelf bezorgd; ook de grafische verzorging werd door hemzelf bepaald. Het is bekend dat Gilliams hechtte aan die verschijningsvorm van zijn werk, die dan ook ongewijzigd is gehandhaafd.
2. Van Melick beweert dat het door Gilliams ‘gesloten kunstwerk’ is verstoord door de toevoegingen, en dat de uitgave daardoor ‘geen Vita Brevis meer is’. De volgorde van de fotografisch herdrukte gedeelten van het boek (te weten pp. 11-990) is echter geheel identiek aan die van de tweede editie; niets is verstoord. Dat de door Gilliams zelf bedoelde toevoegingen nog fragmentarisch moesten blijven, is eveneens conform de wensen van de auteur. Van Melick zegt dat het opnemen van het dankwoord bij de aanvaarding van de Prijs der Nederlandse Letteren ‘een willekeurige ingreep’ zou zijn; blijkbaar is de chroniqueur onvoldoende bekend met de betekenis die Gilliams juist aan dit dankwoord hechtte. Het is dan ook absurd om het te willen vergelijken met ‘ontboezemingen van de auteur’, waarmee Van Melick o.a. doelt op door Gilliams zelf herschreven interviews. Interviews, die Gilliams corrigeerde en soms herschreef, beschouwde hij zeker niet als onderdelen van zijn eigen literaire werk. Het dankwoord daarentegen is wel een essentiële tekst van Gilliams' Vita Brevis.
3. Waarop baseert Van Melick de volgende bewering: ‘De Jong zal zeker zorgdragen voor “letzter Hand”-edities van Elseneur, Gregoria en Kroniek’? En waarom denkt hij dat het nodig is ‘te wachten tot de nalatenschap beheerd’