De Gids. Jaargang 147
(1984)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermdHella S. Haasse
| |
[pagina 841]
| |
Welk lot is mij voorbeschikt, wat brengt de toekomst?
Zo ik moet sterven, wat baat mij verzet?
De gemoedsrust der onverschilligen meet ik mij aan
Niets beroert mij meer, 't is mij al om het even
Als kluizenaar trek ik mij terug, van de wereld vervreemd. -
Aldus sprak de zwaarbeproefde droef tot zijn gade.
Door liefde bewogen wenste zij mét hem te wenen
Maar wist, dat haar tranen voorgoed zouden breken zijn moed.
Zij wendde zich af en veinsde verwijten:
- Terugtrekken wilt ge u, oudere broeder?Ga naar eindnoot4.
Weggaan, terwijl ge nog aan uw taak moet beginnen?
De tijger verbergt zich niet als er gevaar dreigt
Het wilde zwijn zet zich schrap wanneer men het aanvalt! -
(Tot bezinning gekomen door de woorden van zijn vrouw, besluit de held de hulp in te roepen van een jeugdvriend, die hij in lang niet meer heeft ontmoet. Maar de eertijds vertrouwenwekkende kameraad blijkt onherkenbaar veranderd in een zelfgenoegzaam, inhalig persoon, die de oude tradities van zorg en eerbied voor het rijstgewas verloochent, en zich door uitbuiting verrijkt) (...) Deze dan bezat als erfgoed een akker
Hij ploegde niet, plantte niet, het land lag verlaten
Een uitgestrekt stoppelveld, droog en verschroeid
Door stekelig rietgras alom overwoekerd.
Dor en lalisGa naar eindnoot5. was helaas ook zijn hart:
- Wie is die man, die wacht in de voorhof
gehuld in zijn sampur als heeft hij het koud?
Zijn houding is die van een mens die door zorg wordt gekweld
Radeloos lijkt hij, zo mager en mat als een zwerver.
Ik ben op mijn hoede, wellicht heeft hij zich vermomd
Zint hij op diefstal en schuilt er list in zijn woorden.
(De held maakt zich bekend en vertelt wat hem is overkomen. De ander reageert met verachting en spot) | |
[pagina 842]
| |
- Scheer je weg, armzalige dwaas, ik wil je niet helpen
Je eigen schuld is 't, heeft een ramp je getroffen
Wat meng je je ook in regeringszaken?
Wou je wijzer zijn dan de groten des Rijks?
't Gemene volk, als stofkorrels talrijk
werd door de goden geschapen om dienstbaar te zijn.
De machtige echter, die doelbewust voortschrijdt
maalt niet om gruis dat knerpt onder zijn voet.
Een gelarGa naar eindnoot6. komt je toe, menslievende gek
Manusasámpur moet je voortaan maar heten
tenzij het ManusaselèndangGa naar eindnoot7. mag wezen
want je bent als een meisje zo mild en meewarig! -
(na vergeefse pogingen aandacht te krijgen voor zijn standpunt, antwoordt de held verontwaardigd:) - Ook voor jou een gelar ter meerdere glorie!
Sang Ladang KeríngGa naar eindnoot8. noem ik je na deze stonde
Heer Droogstoppel van de bedorven akker
Vervloekt door de geesten van het gewas!
Een ràksasaGa naar eindnoot9. kijkt mij aan uit jouw ogen!
Hoonlachend, dreigend, sprak nu de ander:
- Goed geraden, man, tovermacht heb ik verworven
Ràksasa ben ik, je zult er van lusten! -
En zie, daar rijzen als duizend krijgers
rijststoppels omhoog uit de rits'lende akker
Schimmen, gewapend met messcherpe halmen.
De held staat versteld: zijn het schijngestalten?
Reeds suizen hun pijlen hem om de oren
Zelf spant hij zijn boog, doet de voorste rij vallen
Maar boze toverkunst roept steeds opnieuw
Gelederen stoppelsoldaten te voorschijn!
Het veld is een zee van priemen en pieken
Sang Ladang Keríng wordt pikzwart,Ga naar eindnoot10. dikbuikig
Zijn ogen als kogels zo bol schieten vuur
Zijn bloedrode tong is een lekkende vlam
De ràksasa zwelt tot reuzengedaante.
| |
[pagina 843]
| |
- Waar blijf je nu, dappere Manusasámpur?
Je boog maakt geen kans, neem liever je selèndang!
- Sang Ladang Keríng, die raad zal ik volgen!
Getooid met mijn sjaal ben ik fier als een danser
Die de Prang Bambang Lan ButaGa naar eindnoot11. vertolkt
Mijn waaiende sjerp maakt mij tot Gatut-KatjahGa naar eindnoot12.
De enige die 't monster Sakipu kon vellen
En, slippen òptippend, verbeeld ik ArjunaGa naar eindnoot13.
die over de duivelse reus zegeviert.
Nu ik mijn toorn kleed in nobele dansvorm
Mijn droefheid zo kunstig en sierlijk vermom
Wijken de schimmen, verschromplen de stoppels
zijgt zelfs het vlijmende rietgras ter aard'! -
Sang Ladang Keríng, tóch benauwd, buldert spottend:
- Je lijkt volgens mij meer op Raden MarmôjôGa naar eindnoot14.
Die als hansworst zijn vijanden tart.
Voor iedere tien van mijn knechts die bezwijken
Staan er terstond honderd nieuwe paraat! -
De held, door een vonk godd'lijk inzicht bevlogen
Weet dat zijn strijd wellicht eeuwig zal duren.
Standhouden moet hij, steeds dansend, steeds alusGa naar eindnoot15.
Alleen zó worden dor-domme stoppels ontkracht...
(hier breekt het handschrift plotseling af) |
|