onderwerpen, de zekerheid van schadevergoeding voor de gelaedeerde mocht daar niet onder lijden. Een volstrekt juiste loskoppeling van twee totaal verschillende zaken. Wie schade lijdt door wat ik nu maar een onrechtmatige daad zal noemen, moet die vergoed (kunnen) krijgen. Dat is punt één. Of en in hoeverre de slordigheid die eraan ten grondslag lag het nodig maakt het gedrag van de bedrijver te corrigeren, is iets heel anders. Of en in hoeverre de verplichting om althans een deel van de veroorzaakte schade ook zelf te vergoeden onderdeel kan vormen van die gedragsbeïnvloeding, is een kwestie van ‘techniek’ die alleen van geval tot geval bekeken kan worden. Zo is het natuurlijk niet altijd geweest. Een persoon, die ongevraagd door toedoen van een ander schade lijdt, zit niet alleen met de daadwerkelijke materiële schade, de immateriële schade van ondergaan leed (bijvoorbeeld over het verloren zijn gegaan van in wezen niet meer vervangbare zaken, de pijn ook bij (te vergoeden) behandeling van lichamelijk letsel e.t.q.) en van de schok die het gebeurde teweeggebracht heeft - maar ook nog eens met een dosis verontwaardiging over het gedrag van de bedrijver. Deze emotie maakt zijn schadeclaim eigenlijk ongelimiteerd. De kreet ‘dat zal ik je betaald zetten’ - voor zover het schadebepaling betreft - is daarbij even welsprekend als het schijnbaar op gedragsbeïnvloeding gerichte: ‘ik zal je (mores) leren’.
Al in een vrij vroeg stadium van door anderen opgelegde rechtspleging plegen de regels daarvan dit te beperken tot een ‘oog om oog - tand om tand’. Alsdan talio geheten. Strikt bezien zou men kunnen zeggen dat in dat geval weliswaar de schadeclaim beperkt wordt, maar dat buiten deze directe schade, ook de onrechtmatigheid van de bedrijver ‘vergolden’ mag worden met een eigen te begane onrechtmatigheid jegens hem. Een fraai voorbeeld van het terugkrabbelen daarvan is te vinden in een oude Romeinse beslissing waarbij een eiser, wiens arm ‘bij ongeluk’ door een ander gebroken was, werd toegestaan de arm van die ander te breken... mits bij ongeluk. Naar de vorm werd het recht op onrechtmatigheid van hem die onrechtmatigheid geleden had, nog erkend. Maar in wezen werd hem dit reeds onttrokken. Dit proces heeft zich in golven van culturele beïnvloeding en ontwikkeling van de Mediterrane oudheid tot in het Europa van de nieuwe tijd (en daardoor beïnvloede gebieden buiten Europa) voorgedaan.
De reactie met onrechtmatigheid op onrechtmatigheid van gedrag werd onder de noemer ‘straf’ voorbehouden aan wat ik dan maar weer een centrale overheid zal noemen. Die met een sluier van rechtvaardigingen de verontwaardiging van de gelaedeerde overnam, en vanuit een eigen belang begon te ‘straffen’. Dat ging zelfs vaak zo ver dat de daadwerkelijk geleden schade van het slachtoffer er nauwelijks of in het geheel niet meer aan te pas kwam.
Ik laat nu terzijde onder hoeveel kreten en theorieën over doel en functie van ‘straf’ deze gang van zaken is bedolven. Nog altijd is het wezen van de straf - als categorie - de onjuiste gedachtengang waarin het zogenaamde ius talionis alleen maar is overgegaan van een gelaedeerde naar de overheid, maar waarin dus een soort recht op een ‘tegenonrechtmatigheid’ erkend bleef. Dat kan natuurlijk niet. Dat is als gezegd, een contradictio in terminis. Een recht op onrechtmatigheid menen nu nog altijd vele individuele personen te hebben - zogenaamde misdadigers, op grond van hun ervaringen van jongs af aan, en later ook met de strafrechtspleging, voorop. Maar ook de overheid kan dit dus niet hebben en alleen maar ontzeggen aan burgers.
Schadevergoeding als plicht - voor materiële en immateriële schade - behoort voorop te staan, maar mag niet verder gaan dan dat. Het is ook helemaal niet onjuist - integendeel - wanneer deze risico's gecollectiviseerd worden. En dan ongeacht de aard van het gedrag dat deze schade deed ontstaan.
De vraag of dat gedrag aanleiding geeft om daar met dwangmaatregelen op in te grijpen, en tot hoever dat zou mogen gaan, is een rechts-