W.A. Braasem
Over de Spreuken, den Prediker, het Hooglied en de Pantoens der Javanen
De pantundichtvorm behoort niet tot de geschreven literatuur, noch is zij beperkt, zoals men uit het pak van Sjaalman zou kunnen opmaken, tot de bewoners van het eiland Java. Het is een typische vorm van volkspoëzie die behalve bij de Maleiers in eigenlijke zin ook bij vele andere Indonesische volken wordt aangetroffen, zoals de Atjehers en Bataks van Noord-Sumatra, de Minangkabauers van Midden-Sumatra, de ‘Javanen’ van Sjaalman (waaronder we dan ook de Sundanezen en Madurezen hebben te verstaan), de Ambonezen en Ternatanen van Oost-Indonesië en ook nog elders in de Indonesische eilandenwereld.
Men zou zonder enig bezwaar de pantun als het karakteristieke Indonesische volkskwatrijn kunnen zien, terwijl ook buiten de Indonesische wereld wel kwatrijnen worden gevonden die soms een treffende overeenkomst met de pantuns vertonen. Voor Europa komen hiervoor nog het meest de Spaanse copla's in aanmerking, die, zoals ook de grote kenner van dit genre, Hendrik de Vries, moest erkennen toen ik hem op een en ander attent maakte, zowel naar de inhoud als naar de vorm frappante overeenkomsten met de Indonesische pantuns kunnen vertonen. Het gaat te ver daar op deze plaats nog nader op in te gaan.
De pantun is een naar oorsprong onder het volk levende en beoefende poëzie en dan in de eerste plaats liefdespoëzie. Het zijn vierregelige strofen van acht tot ongeveer twaalf lettergrepen per regel, die dan meestal vier woorden bevat. Van die vier regels rijmt de eerste op de derde en de tweede op de vierde, zodat het rijmschema abab ontstaat, terwijl in de meeste gevallen tussen deze regels ook een inwendig rijm, een soort doorgaande assonantie aanwezig is. Met de tegenwoordig zo populaire Japanse haiku hebben ze, ondanks dat ze daarmee wel eens op één hoop van ‘Oosterse poëzie’ worden gegooid, geen enkele overeenkomst. Hoewel de pantun in overwegende mate als liefdespoëzie kan worden gezien, kunnen ook andere zaken die het volksgemoed treffen er wel het thema van vormen, zoals smart, weemoed, rouw, spot, scherts en dergelijke, waardoor ze tegemoet komen aan de primaire eisen van alle volkspoëzie.
Naast al deze eigenschappen van de pantun is voor de westerling, afgezien van de zeer bijzondere charme die deze kwatrijntjes als poëzie kunnen hebben, wel het meest interessant, dat er na de eerste twee regels van een couplet een plotselinge wending in de zin der woorden komt, waarbij de eerste helft van het vers, vaak een impressionistische natuurschets bevattend, als een soort poëtische prelude voorafgaat aan de eigenlijke zin van het gedicht, die dan in de laatste twee regels wordt vervat. Een voorbeeld moge dit verduidelijken:
Allereerst het Indonesische origineel om zowel het eind- als het inwendige rijm, de doorgaande assonantie, te illustreren:
Sakit kaki ditikam tunggul,
Tunggul ketjil ditengah huma;
Sakit hati pandangkan sanggul,
Sanggul ketjil berisi bunga.
Waarvan dan de Nederlandse vertaling luidt:
Ik wondde mij de voet bij 't stoten op een boomstronk,
Een kleine boomstronk was 't, die op mijn akker lag;
Ik wondde mij het hart bij 't kijken naar een haarwrong,
Een kleine haarwrong was 't, waarin een bloempje stak.
En dan nog een tweede voorbeeld, waarbij ook