H.J.A. Hofland
Over het wonen in kelders, te Amsterdam
Toen Sjaalman door dit onderwerp werd getroffen, puilden de Amsterdamse kelders uit. Het was omstreeks 1860, de hoofdstad had 241.000 inwoners die zich snel vermenigvuldigden, maar van dienovereenkomstige, grootscheepse stadsuitbreiding was het nog niet gekomen.
Het wonen in een kelder heeft zijn voordelen, mits de ruimte een raampje heeft dat uitzicht geeft op een trottoir dat goed gebruikt wordt. Zo raakt de kelderbewoner op een volstrekt andere manier vertrouwd met de wereld. Sjaalman heeft nog overwogen een verhandeling te schrijven Over de slytage van de schoen als uitdrukking van het menschelyk karakter, waarbij hij aandacht zou schenken aan de vorm van de hak na gebruik van drie maanden als aanwijzing omtrent een mogelijk achteruit trappen, de dikte van de zool die iets bewijst over de energie waarmee de drager door het leven gaat, de hardheid van het contrefort die iets zegt over de gemakzucht van de gebruiker, de rimpeling van de neus die aangeeft hoe vaak men op de tenen staat of loopt, wat twee heel verschillende bezigheden zijn, zodat Sjaalman hoopte op een additioneel gegeven waardoor hij hier feilloos onderscheid zou kunnen maken tussen lopen en staan, en nog veel meer. Als hij een eeuw later had geleefd, had hij het Over de anatomie van de schoen willen noemen. Maar het is er niet van gekomen; hij bleef zich bezig houden met de Amsterdamse kelderbewoners, de vaalheid van hun gezicht, hun half toegeknepen ogen als ze bovengronds vertoefden, hoe de rheumatiek vroegtijdig hun gewrichten aantastte, de zware mufheid van hun kleren en op den duur, de niet meer weg te wassen grijsheid van hun voorkomen, dezelfde kleur als van de pissebedden die dan ook kelderzeugen worden genoemd.