De Gids. Jaargang 147
(1984)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermdG.J. Resink
| |
[pagina 815]
| |
Deze zeer eigenaardige verhouding wordt alleen mogelyk gemaakt door uiterst beleefde vormen,..., en ik geloof dat de toon die in deze verhouding heersen moet, vry wel wordt aangegeven in 't officieel voorschrift dienaangaande: de europese ambtenaar hebbe de inlandse beambte die hem terzyde staat, te behandelen als zyn jonger broeder. Maar hij vergete niet dat deze jonger broeder by de ouders zeer bemind - of gevreesd - is, en dat, by voorkomend geschil, zyn meerdere jaren zouden worden in rekening gebracht als beweegreden om hem euvel te nemen dat hy zyn jonger broeder niet met meer inschikkelykheid of takt behandelde. De aangeboren hoffelykheid van de javaanse grote - zelfs de geringe Javaan is veel beleefder dan zyn europese standgenoot - maakt evenwel deze schynbaar moeilyke verhouding dragelyker dan ze anders wezen zou.
Ik zeide dat dusdanige Regenten ook door rykdom de voorrang hadden boven de europese ambtenaar, en dit is natuurlyk. De Europeaan, als hy geroepen wordt tot het besturen ener provincie die in oppervlakte met vele duitse hertogdommen gelyk staat, is gewoonlyk iemand van middelbare of meer dan middelbare leeftyd, gehuwd en vader. Hy bekleedt een ambt om den brode. Zijn inkomsten zyn juist voldoende, en zelfs vaak niet voldoende, om aan de zynen het nodige te verschaffen. De Regent is: Tommongong, Adhipatti, jazelfs Pangerang, d.i. Javaanse prins. De vraag is voor hem niet dat hy leve, hy moet zo leven als 't volk gewoon is dit te zien van zyn aristokratie. Waar de Europeaan een huis bewoont, is dikwyls zyn verblyfeen kratoon, met vele huizen en dorpen daarin. Waar de Europeaan één vrouw heeft met drie, vier, kinderen, onderhoudt hy een tal van vrouwen met wat daarby behoort.... De Europeaan leeft burgerlyk, de Regent leeft - of wordt verondersteld te leven - als een vorst.’Ga naar eindnoot3. Het klinkt alles als een deels zeer modern aandoend javanocentrische verklaring, zo niet een verontschuldiging achteraf van wat er met de assistent-resident Havelaar in Lebak mis gegaan is of wel verkeerd moest lopen als radertje van zíjn makelij in zó'n ‘mechanismus’. Twee heel belangrijke verschillen tussen de Europese bestuursambtenaren en de Javaanse regenten zijn door de oud-b.b.ër Sjaalman niet genoemd, misschien wel omdat ze voor hem vanzelfsprekend waren. Het eerste verschil is tussen de Europeaan als buiten-lander, vreemdeling dus en de in-lander, die op zijn beurt weer zozeer vreemdeling was tegenover de Nederlander dat hij alleen Nederlander kon worden door naturalisatie, de enige weg die voor alle andere vreemdelingen ook open stond. De Europese bestuursambtenaar was echter meer dan een vreemdeling alleen. Hij was (een vertegenwoordiger van) een raja seberang, een heerser van de overwal, van overzee dus. In vele verhalen van het Javaanse schimmentoneel staan die raja seberang opgesteld aan de linkerhand van de dalang, de hanteerder der wajang-poppen, aan de kant derhalve van de minder goede en de uiteindelijk verliezende der twee elkaar bestrijdende partijen uit het populaire Mahabharata-epos. Douwes Dekker kon dit weten uit zijn diensttijd, in Poerworedjo doorgebracht. Voor de Javaanse bevolking, voor wie de wajang-verhalen en -opvoeringen de enige niet-Islamitische, algemene leerstof en -scholen waren, moet de blanke, blondharige en blauwogige Dekker dan ook een raja seberang bij uitnemendheid zijn geweest. Een tweede verschil dat Sjaalman niet memoreert, hoewel dat voor de Javaanse regenten bepaald pijnlijk was, moet het feit zijn geweest, dat de Europeanen Christenen, dus kafirs, ongelovigen waren voor hun Moslemse tegenspelers. En wel zozeer, dat met name in Bantam de zending nooit vergunning kreeg om haar bekeringsijver uit te leven, omdat dit zou hebben kunnen leiden tot verstoring van de openbare rust en orde. Dekker heeft ook dat geweten. Een laatste treffend verschil tussen de status van de assistent-resident en die van de regent heeft Sjaalman geheel apart behandeld en wel | |
[pagina 816]
| |
tegen het eind van het vijfde hoofdstuk, waar hij schrijft: ‘Alom wordt de Europeaan, met gezag in de binnenlanden bekleed, als een zyner duurste verplichtingen op het hart gedrukt, de bevolking te beschermen tegen haar eigen onderworpenheid en de hebzucht der Hoofden. En, als ware niet genoeg, deze verplichting voor te schryven in 't algemeen, er wordt nog van de assistent-residenten, bij de aanvaarding van 't bestuur ener afdeling, een afzonderlyke eed gevorderd, dat zy deze vaderlyke zorg voor de bevolking zullen beschouwen als een eerste plicht....
Maar... gemakkelyk is deze plicht niet. Vooreerst hebbe men juist te beoordelen, waar het gebruik heeft opgehouden om voor misbruik plaats te maken? En... waar het misbruik bestaat, waar inderdaad roof of willekeur gepleegd is, zyn veelal de slachtoffers zelf hieraan medeplichtig, hetzy uit te ver gedreven onderwerping, hetzy uit vrees, hetzy uit wantrouwen op de wil of de macht der persoon die hen beschermen moet. Ieder weet dat de europese beambte elk ogenblik kan geroepen worden tot een andere betrekking, en dat de Regent, de machtige Regent, dáár blyft.’Ga naar eindnoot4. Hier verklaart de ex-assistent-resident achteraf iets van de kern van het drama, dat zich afgespeeld heeft in Rangkas-Betoeng. Maar in de Havelaar zelf loopt de inlichting vooruit op dezelfde tragedie, die zich voltrekt aan het eind van het boek. Sjaalman wist dat de titel van resident afkomstig was uit het gezantschapsrecht,Ga naar eindnoot5. wat weer verklaart waarom Dekker later daarop met zoveel trots terug kon zien al was het dan als assistent-dito. In de slotzin van de hierover aangehaalde passage wijst Sjaalman nog op een ander en veel belangrijker overblijfsel uit het recht der diplomatieke relaties: de korte tijd van drie of vier jaren, gedurende welke periode een assistent-resident als het ware bij een regent ‘geaccrediteerd’ kon blijven, bij de blijvende macht dus, door de laatste vertegenwoordigd. Wat doet nu Havelaar, ja Dekker in zijn spoedbrief van Rangkas-Betoeng van 24 februari 1856 Bo. 88 Geheim? Híj wil blijven en de regent moet uit zijn ambtswoning en ambtsressort verwijderd worden en wel onder dwang en zelfs bewaking, min of meer gevankelijk weggevoerd als hij voorstelt: ‘De Regent van Lebak voornoemd, met de meeste spoed naar Serang op te zenden, en zorg te dragen dat hy noch voor zyn vertrek, noch gedurende de reize in gelegenheid zy, door omkoping of op andere wyze te influenceren op de getuigenissen, die ik zal moeten inwinnen’.Ga naar eindnoot6. Dekker heeft zich in de enorme, hem als mens sierende emoties, niet gerealiseerd dat inwilliging van dit verzoek de regent niet alleen zijn gezicht en zijn gezag maar ook zijn macht zou hebben doen verliezen, omdat hij de zetel van die macht, zijn ambtswoning, dan ook zou hebben moeten verlaten. Deze opmerking dank ik aan een verhaal over president Soekarno, die op vragen van Indonesische architecten waarom hij toch in de paleizen van de Nederlandse gouverneurs-generaal bleef werken en zelfs wonen en niet een nieuw paleis liet bouwen, geantwoord zou hebben dat die oude heersersverblijven voor de bevolking de ware middelpunten van de macht waren en dat de machthebbers wisselden, maar die machtzetels bleven, zoals eind december 1949 nog gebleken was. Men begrijpt nu ook beter hoe Duymaer van Twist in zijn Kabinetsbrief van 22 maart 1856 No. 54 de assistent-resident Max Havelaar kon beschuldigen van ‘het doen van voorstellen, die de strekking hadden een Inlands Ambtenaar van de stempel van de Regent van Lebak, een zestigjarige doch nog ijverige Landsdienaar, aan naburige aanzienlijke Regentengeslachten vermaagschapt, en omtrent wie steeds gunstige getuigenissen waren uitgebracht, aan een hem moreel geheel vernietigende bejegening te onderwerpen’.Ga naar eindnoot7. Inderdaad zou bij inwilliging van die voorstellen de regent nog vóór een behoorlijk onderzoek naar zijn strafbaar gedrag al een ‘geheel vernietigende’ veroordeling hebben moeten ondergaan. | |
[pagina 817]
| |
Dat onderzoek is dank zij Dekkers optreden toch ingesteld, maar de ondiplomatiek opgetreden diplomatieke agent moest gaan en de regent, ‘de machtige regent’ is gebleven. Het is de verdienste van de verdrietiger en wijzer geworden ex-assistent-resident Sjaalman geweest ons inzicht te hebben verscherpt in het koloniale ‘mechanismus van het bestuur’, zonder daarbij Havelaar menselijk in het ongelijk te stellen, maar daartegenover wel weer alle begrip op te brengen voor het ‘andere’, het ambtelijke gelijk van de ‘ouders' van Max’ ‘jonger broeder’ en vooral van die broeder zelf. Maar dat Eduard Douwes Dekker met zijn temperament als onderdeeltje in dát mechaniek niet verder mee kon draaien strekt hem tot blijvende eer. |
|