Piet Calis
Over de havenhoofden te Batavia, Semarang en Soerabaja
Op 10 oktober 1770, bijna negentig jaar voordat Multatuli's Max Havelaar verscheen, arriveerde de beroemde Engelse zeevaarder - toen nog - luitenant James Cook met zijn 370 ton wegende zeilschip ‘Endeavour’ in de haven van Batavia. Het was tijdens de eerste van zijn drie wereldreizen. Nadat Cook ruim anderhalf jaar daarvoor uit Engeland was vertrokken, had hij Madeira aangedaan, was om Zuid-Amerika gevaren, had de Stille Oceaan verkend en vervolgens tot zijn verrassing tussen de beide hoofdeilanden van Nieuw-Zeeland Straat Cook ontdekt. Daarna kwam hij in Batavia aan, waar hij bijna drie maanden zou blijven en dat hij na alle wederwaardigheden op zee en aan de kusten van diverse continenten als een bijna idyllisch oord moet hebben ervaren. In zijn Account of a voyage round the world in 1769-1771 schrijft hij over de stad en zijn inwoners met een aanstekelijk enthousiasme, waarbij de ‘very pleasing appearance’ van de omgeving niet uit het oog wordt verloren. Over de haven noteert Cook, die in die tijd al baanbrekend werk had verricht met zijn hydrografische opmetingen in de monding van de St. Lawrence in Canada en langs de kusten van Nieuw-Zeeland en Australië en die daarom bij uitstek als een kenner van het maritieme gebeuren mag gelden: ‘In the harbour of Batavia, any number of ships may anchor, the ground is so excellent that the anchor will never quit its hold. This harbour is sometimes dangerous for boats, when the seabreezes flow fresh; but, upon the whole, it is deemed the best and most commodious in all India.’
Ondanks dit positieve consumentenverslag, bestemd voor toekomstige zeevaarders, was er ook een schaduwzijde. Het probleem van de verzanding - achilleshiel van zo menige haven - deed zich in bijzondere mate in Batavia voor. Mede om het effect van deze verzanding zoveel mogelijk te neutraliseren, hadden de kolonisten in de zeventiende eeuw twee evenwijdig lopende havenhoofden of pieren laten bouwen, ieder zo'n driehonderd meter lang. Als de koopvaardijschepen op de rede waren gelost, zorgden sloepen en andere bootjes ervoor dat de lading tussen de havenhoofden door naar de stad werd gebracht.
Intussen ging de verzanding door, wat voor Batavia ingrijpende gevolgen had. Doordat de rivier de Tjiliwung en de daarop uitkomende grachten steeds meer dichtslibden, ontstond in het tropische klimaat een ongezonde atmosfeer, wat niet alleen allerlei ziekten veroorzaakte, maar ook het reukorgaan der bewoners onaangenaam streelde. Cook merkte hierover in zijn verslag op: ‘In dry weather a most horrid stench arises from the canals, and taints the air to a great degree; and when the rains have so swelled the canals that they overflow their banks, the ground-floors of the houses, in the lower part of the town, are filled with stinking water, that leaves behind it dirt and slime in amazing quantities.’ Vooral om zijn ambtenaren niet langer bloot te stellen aan deze - hun werklust ondermijnende - omstandigheden, besloot gouverneur-generaal Daendels omstreeks 1800 de gouvernementskantoren te verplaatsen naar de meer zuidelijke wijk Weltevreden.
Ook de haven bleef een zorgenkind. Steeds langer werden de havenhoofden, steeds verder rukte het imperium van de modder op. In de periode dat Eduard Douwes Dekker als assistent-resident in Lebak werkte, begon de vraag of er geen nieuwe haven moest worden gebouwd voortdurend actueler te worden. Tenslotte werd in 1877 - het jaar waarin Multatuli's laatste publikatie, de zevende bundel van zijn Ideën, verscheen - negen kilometer naar het oosten de nieuwe haven Tandjung Priok aangelegd, die speciaal voor grote stoomschepen was bedoeld. De oude haven van Batavia werd sindsdien onder andere als vissershaven gebruikt.