en dieper doordringend raster van overheidsregulering.
Ongemerkt zijn wij nu echter van een autonoom standhouden van Aziatische gewoonten beland bij iets heel anders, namelijk het fixeren en sanctioneren van de adat door de overheid. Het belang dat de overheid in toenemende mate hechtte aan beschrijving en hantering van de adat kon niet anders dan een verstarring teweegbrengen. Hier komen wij terug bij het punt, dat ik al in het begin aanduidde: de neiging tot een meer dan actieve rol bij het instandhouden van gewoonte en gewoonterecht. Dat hier een paradoxale kronkel zit, behoeft nauwelijks betoog. Iets dat zichzelf in stand houdt zou niettemin dringend actieve bemoeiing vereisen om in stand gehouden te worden. Hoe dat ook zij, deze neiging tot activistisch in stand houden van de gewoonte is eerder toedan afgenomen, getuige de constante roep om garantie en subsidiëring van welke culturele identiteit dan ook. De enige rem lijkt geldgebrek te zijn. Of het zou moeten zijn, dat de betrokkenen tenslotte toch niet zo dolerop blijken te zijn opgesloten te worden in een onveranderlijke identiteit. Voorbeelden van dat laatste zijn er genoeg. Zo is ons van Indonesische zijde niet zelden verweten de inheemse maatschappij te willen opbergen in het klemmend keurslijf van een adat die niet verder dan de dessa gaat.
Het is zo langzamerhand tijd de aap uit de mouw te laten komen. Er is geen sprake van een redeloos standhouden van Aziatische gewoonten. Het essentiële van gewoonte en gewoonterecht is juist hun flexibiliteit en aanpasbaarheid. Weliswaar vormen zij de overgeleverde code der voorouders, die als zodanig ons handelen een begrijpbare orde en legitimiteit verleent, maar tevens heeft deze code het voordeel dat de voorouders niet terugpraten. We zien dan ook, dat bij conflicten zich geëlaboreerde discussies ontwikkelen over wat de gewoonte der voorouders in het gegeven geval voorschrijft. Intussen past de adat zich dan aan bij de zich steeds wijzigende omstandigheden. Het is een paradoxaal, maar juist daarom werkzaam instrument van ordening, want het verenigt de onveranderlijke legitimatie met de veranderende eisen van het moment. Niets wordt definitief opgelost en geregeld, het endemisch conflict blijft, potent of latent, bestaan, maar de toekomst blijft open. Wordt nu echter die adat vastgelegd en gehanteerd door de overheid, dan krijgt zij de status en hardheid van een codificatie. De adat is dan definitief ontdaan van haar meest essentiële eigenschap, haar flexibiliteit.
Het is nu niet zo verwonderlijk meer, dat wij Aziatische samenlevingen graag zien als stagnerend in een redeloos traditionalisme. In werkelijkheid echter ageren en reageren deze samenlevingen met een virulente vitaliteit die ons, zoals onze voorgangers, blijft verbijsteren. Willen wij toch proberen er achter te komen wat er gebeurt, dan zal het goed zijn onze rommelzolder van Aziatische gewoonten, Aziatische despotie, Aziatische produktiewijze, Aziatische spiritualiteit en al die andere ‘objets de dévotion’ die Azië zo anders maken, duchtig op te ruimen. Misschien heeft de aanstootgevende nuchterheid van Droogstoppel toch nog iets nuttigs.