ingezetenen van Nederland, zoals wij vandaag in deviezentaal heten, in een periode evenveel van niet-ingezetenen ontvangen als zij aan (andere) niet-ingezetenen betalen, is er in die periode een evenwicht op de Nederlandse betalingsbalans. Wij ontvangen dan met ons allen evenveel van het buitenland als wij eraan betalen. Volgens Hume worden wij voortdurend naar dat evenwicht getrokken.
In zijn tijd waren goud en zilver nog internationale betaalmiddelen, maar er werd weinig gebruik van gemaakt. Ze zijn terecht afgeschaft, want het was een veel te dure manier om elkaar te betalen. Wie in Amsterdam een schuld in ponden sterling had, kon die afdoen door een hoeveelheid geldstukken of goud- en zilverbaren te sturen die evenveel edel metaal bevatten als het verschuldigde bedrag in sterling, overeenkomstig de muntpariteit. Hij moest dan echter de nodige verschepings- en verzekeringskosten betalen en een vergoeding voor omsmeltings- en aanmuntingskosten. De werkelijke prijs van klinkende vreemde munt was daardoor hoger dan de pariteit.
Gelukkig voor een vlotte handel kon het ook goedkoper. Er waren in Amsterdam handelaren en bankiers die vorderingen hadden op Londen en, omdat zij zo gemakkelijker in het bezit van hun geld kwamen, bereid waren die te verkopen voor guldens. Op de Amsterdamse wisselmarkt kochten de sterlingdebiteuren vorderingen van sterlingcrediteuren om die aan hun Londense schuldeisers in betaling te geven, die deze op hun beurt ter plaatse inden om aan hun geld te komen. Ook vandaag bestaat vreemd geld dat in miljoenen op de valutamarkten wordt verhandeld niet uit munten of bankbiljetten zoals de krantenillustraties doen vermoeden, maar uit tegoeden bij banken die niet te fotograferen zijn.
Als de betalingsbalans in evenwicht was, werden de wissels tegen ongeveer de muntpariteit verhandeld, maar als er bijvoorbeeld in Amsterdam, doordat zich een tekort op de betalingsbalans ontwikkelde en er daardoor meer aan sterlingschulden moest worden voldaan dan er aan sterlingvorderingen viel te innen, ging de wissel op Londen een agio doen. Hij werd tegen meer dan de pariteit verkocht. De te betalen en te ontvangen bedragen in guldens kwamen door die koersstijging dichter bij elkaar.
Als het agio dan nog niet groot genoeg was om het evenwicht tussen vraag en aanbod op de wisselmarkt te herstellen, zette de koersstijging zich voort tot een grens werd bereikt waar het voordeliger werd metaal te verschepen dan dure wissels te kopen. Het geld in omloop in Nederland nam erdoor af en dat in Engeland nam toe. Volgens de aloude kwantiteitstheorie van het geld, die presidenten van centrale banken zelfs in een wereld zonder metaalgeld nog altijd tot bewogen maar vastberaden mensen maakt, gingen dan in Nederland de prijzen dalen en die in Engeland stijgen. De door stijging van de koersen van buitenlands geld en daling van de prijzen van binnenlandse goederen goedkoper geworden Nederlandse uitvoer nam toe en de duurder geworden invoer uit Engeland nam af. Het evenwicht op de betalingsbalans werd hersteld. Als er een overschot was, gebeurde het omgekeerde.
Door toedoen van nog een Schotse filosoof, Humes vriend Adam Smith, zijn wij eraan gewend geraakt op die manier over de mechanica van vraag en aanbod te denken. Economen hebben zich met bezetenheid gewijd aan het analyseren van evenwichtsvoorwaarden in steeds ingewikkelder systemen. Het economisch stelsel is min of meer stabiel, want als er tekorten of overschotten ontstaan, brengt de vrije handel tegenbewegingen op gang die het herstel van evenwichten op de markten van goederen, arbeid en geld bewerkstelligen. Er is tegen die verklaring van het algemene evenwichtsmechanisme eigenlijk maar één bezwaar: de wereld van Adam Smith bestaat niet. De werkelijkheid is althans lang niet zo perfect als hij het voorstelde. Smith, die ook over de deugd en de schoonheid heeft geschreven, verkondigde een ideaal, een denkbeeldig en door hem graag gewenst ‘obvious and simple system