mi, m2 of m3 niet te spreken. Droogstoppel zou trouwens nooit een partij koffie tegen betaling in zulk een abstract tegoed van de hand hebben gedaan.
Hoe kwam Multatuli, tegen zo'n volstrekt verschillende achtergrond, dan toch aan een zo uiterst modern klinkende titel? Doordat hij, zo valt aan te nemen, de vinger op een zwakke plek in het functioneren van de toenmalige Europese economie had gelegd, - en dat viel grotendeels samen met de toenmalige wereldeconomie, daar menige Europese natie zich via een koloniaal rijk over de aardbol vertakte - namelijk de ongecoördineerde uitoefening van de nationale monetaire soevereiniteit.
Het opperbestuur over het geldwezen is van oudsher verbonden met het begrip gezag; zoals het Papoea-stamhoofd, voor wie rijkdom en macht zich uitdrukten in het bezit van varkens, met grote minachting vaststelde dat de toenmalige gouverneur van Nieuw-Guinea geen zwijnen onder zijn residentie had lopen, zo is de macht over de munt een oer-attribuut van soevereiniteit. Bij alle, vaak zeer ingrijpende, moderniseringen die onze Grondwet de laatste decennia ondergaan heeft, zijn de bepalingen over het geldwezen in hun thans archaïsch aandoende vorm overeind gebleven. Zo het tegenwoordige artikel 72 (Tweede Hoofdstuk, Zesde Afdeling, ‘Van de macht des Konings’): ‘De Koning heeft het opperbestuur van de algemene geldmiddelen.’ En in het Negende Hoofdstuk, ‘Van de Financiën’, bijvoorbeeld de artikelen 190-192, waarvan het eerste niet nalaat een glimlach aan de lezer te ontlokken: ‘De verbintenissen van de Staat jegens zijn schuldeisers worden gewaarborgd. De schuld wordt jaarlijks in overweging genomen ter bevordering der belangen van de schuldeisers van de Staat.’ Ook artikel 191: ‘Het gewicht, het gehalte en de waarde der muntspeciën worden door de wet geregeld’, en 192: ‘Het toezicht en de zorg over de zaken van de munt, en de beslissing der geschillen over het allooi, essaai en wat dies meer zij, worden door de wet geregeld.’ Dat moet men dan weer lezen in samenhang met artikel 73 uit het Tweede Hoofdstuk: ‘De Koning heeft het recht van de munt. Hij vermag zijn beeltenis op de muntspeciën te doen stellen.’
Het woordgebruik is niet meer van deze tijd, en stoelt op technieken die met het moderne geldwezen weinig van doen hebben. Doch de wezenlijke inhoudelijke strekking van de artikelen is onveranderd: het besturen van het geldstelsel behoort tot het wezen van de uitoefening van de nationale soevereiniteit.
Douwes Dekkers levenseinde viel ongeveer samen met het begin van het leven van John Maynard Keynes. Deze grote economist deed enkele harde uitspraken over de aan de uitoefening van die nationale monetaire soevereiniteit inherente gevaren. In zijn Economic Consequences of the Peace (1919) stelde hij reeds dat er geen subtieler en ook geen zekerder middel bestaat om de grondslagen van de samenleving aan te tasten dan de zorg voor de munt te verwaarlozen. Alle verborgen krachten der economische wetten worden door dit proces aan de zijde der ontwrichting gemobiliseerd, en dat op een manier die niet één op een miljoen mensen vermag te doorzien...
Het automatisme van de voormalige gouden standaard verwerpend als een ‘barbaars relikwie’, pleitte hij zijn leven lang voor wijze zelfbeperking in de uitoefening van de nationale monetaire soevereiniteit. ‘Managed money’ in de handen van verstandige, onafhankelijke monetaire autoriteiten zou ervoor moeten zorgen dat het aanbod van geld en krediet werd afgestemd op het handhaven van een zo stabiel mogelijk intern prijsniveau, terwijl het aanbod van vreemde valuta moest bijdragen tot het vermijden van zuiver incidentele koersfluctuaties.
In het kielzog van de Tweede Wereldoorlog kwam het accent zeer sterk op internationale samenwerking te liggen, hetgeen leidde tot de akkoorden van Bretton Woods en het oprichten van het Internationale Monetaire Fonds en van de Wereldbank (die overigens niet aan al