Wiel Kusters
Over waarheid in poëzie
Dichters liegen de waarheid. Zo is het vaak gezegd. En hoe men de begrippen ‘waarheid’ en ‘leugen’ ook interpreteert - als ‘fictie’ en ‘geloofwaardigheid’ bij voorbeeld -, steeds blijft de suggestie bestaan dat waarheid het doel is waarnaar de dichter streeft: een veelvormig en aan de hand van het resultaat, het vers, steeds weer opnieuw te definiëren begrip. Maar de vraag naar waarheid is meestal een vraag naar ‘waarheden’: levenswijsheid, diepe inzichten. Dat zijn zaken die alleen de lezer interesseren, sommige lezers althans. De dichter gaat het als hij schrijft om iets anders. Voor hem is ‘waarheid’ een verzameling van vragen die met ‘waar’ beginnen. Waar ben ik? ‘Waar bleef van u het laatste om te zijn?’ vraagt Achterberg. En ook: ‘Waar hebt gij u opnieuw gehecht?’ Of: ‘Waar steekt uw hart zijn laatste vlag?’ Bij Leopold lees ik: ‘Waar stiet hij af? Lieten de lichte zolen/ bij dit vertrek een teere prent te loor/ in stuifwoestijnzand?’ En: ‘Waar zal den tak van lauwer zwaar/ en waar zal ik de rozen vinden/ om om een donker hoofd te winden,/ om wangen en om hangend haar?’
Soms echter leidt ‘waar’ geen vragen in, maar geldt het als een plaatsbepaling. Maar bijna even vaak is die plaats dan van een grote raadselachtigheid, een ‘waar’ dat als het ware onmiddellijk een vraag oproept. Achterberg: ‘Waar gij nu zijt is anders niets/ dan wat u onderscheidt van iets’. ‘Waar gij uw ogen over sloot,/ werd alles dieper dan de dood,/ [...]/ lig ik in een geheim geknield.’
Waar ben ik? Waar ben je? Où sont les neiges d'antan?
De vraag naar waar we zijn en waarheen we gaan, de vraag ook naar onze herkomst, - zulke vragen hangen ook ten nauwste samen met wie we zijn. ‘Wiens lichte voeten mag elk denken,/ dat hier hebben gespelemeid?’ (Leopold). In de eerste strofen van Achterbergs ‘Wie ik nu nog zal worden...’ zien we hoe ‘waar’ uit ‘wie’ voortvloeit en hoe zelfs ook ‘wanneer’ en ‘wat’ zich als waarheden opwerpen:
de dood mij op de schouder
tikt: gaat u mee, mijnheer;
uit mij zal doen verouden.
Waarheid in poëzie? Dat zijn raadsels en geheimen, dromen die als ons leven zijn. Om Constantijn Huygens te citeren:
Waar was ik daar, en wie en wat?
Waar ben ik nu, en wat en wie?
Welk is de waarheid, dit of dat?
of wat ik zag, of wat ik zie?
Ik kom van dromen, dat's gewis,
nu ga ik waken, zo ik meen;
maar waar het een als 't ander is,
welk is het zekerste van tweên?