drinken, niet tegenstaande hy zoo wrang, en bitter is: Ja daar zyn in Amboina perzoonen, en daar onder ook van hooge qualiteyt, die hem liever drinken dan Spaansche-wyn, om datze, na haar gevoelen, hun ook beter bekomt; ook maakt hy zo waardig en aardig dronken, als de beste wyn.’
Voor de sagoewir geldt eveneens dat men hem met mate moet drinken en dat hij dan - naar men steeds beweert - de eetlust opwekt. Rumphius maakt hierbij de typische opmerking dat de sagoewir beter past bij ‘sterke robuste lichamen, en die arbeiden moeten, als de gene, die een stil en ledig leven voeren; want die eerstgenoemde zal men gemeenelyk zien gezont, en wel gedisponeert, te weten als zy den Sagueer, in plaats van ordinaris drank, onder de kost of over de maaltyt gebruiken’. Dit geldt natuurlijk in het bijzonder voor de christenen en niet-gelovigen, want voor de islamieten is het gebruik van alcohol verboden.
Het centrale en locale bestuur heeft zich vaak zorgen gemaakt over de verderfelijke invloed van overmatig sageroegebruik op de gezondheid van de bevolking. Al voor de Tweede Wereldoorlog is het idee geopperd om in het belang van de bevolking op het hele eiland Seram de sagoewirsboom uit te roeien, een onzalig idee dat gelukkig nooit ten uitvoer is gelegd, afgezien nog van de vraag of het praktisch uitvoerbaar was geweest.
Uit eigen ervaring heb ik iets van dit probleem kunnen waarnemen. Toen ons gezin in 1933 met verlof op Ambon was, waren wij als kinderen bijzonder gesteld op een aardige, oude oom, Oom Bing. Alleen dronk hij veel en rook hij sterk naar sagoewir. Hij zag er nogal sjofel uit en woonde in een klein, uit drie wanden bestaand hutje. Maar ook niet-drinkers verkeerden toen in zulke omstandigheden. En bij onze bezoeken aan vrienden in andere dorpen - ook in meer recente tijden - bleek daar wel armoede te bestaan maar toch geen merkbare achteruitgang door drankmisbruik.
Rumphius heeft zo zijn eigen mening over het overmatig gebruik van de sagoewir: ‘... als men hem dagelyks te veel of buiten nootdruft drinkt, dan geeft hy ook den drinker zynen loon, want hy overtrekt de maag met slym, waar door de etenslust vergaat, en het lichaam vervalt in een quade gesteltheit maakende de menschen bleek en ongedaan, waar op dan volgen waterzugt, ende de Indiaansche lammigheyt of Berberi.’ En dan toont Rumphius weer zijn geloof in het arbeid-adelt beginsel als hij meent dat ‘de Inlanders gevoelen zo ligt geen letzel daar van, om dat hare lichamen grof, en tot arbeiden gewent zyn’.
De eeuwenlange contacten tussen Molukkers en Europeanen (met name Nederlanders) hebben natuurlijk niet nagelaten sporen achter te laten, niet in het minst in zulke belangrijke facetten van het leven als taalgebruik en drankgewoonten. Van beide bevolkingsgroepen is het bekend dat zij van tijd tot tijd diep in het glaasje (sagoewir) konden kijken. Geen wonder dat de Molukse (in casu Ambonse) taal op dit terrein de Nederlandse taal vaak op onverwachte wijze ontmoet.
Het woord ‘tijferen’ heeft bijvoorbeeld zijn pendant in het Ambonse ‘tifar’. Vraag een Ambonees om een ‘slokkie’ en hij zal u onverwijld een borrel voorzetten. De woorden ‘koolwater’ en ‘sopi’ worden op Ambon gebruikt voor bepaalde soorten sterke drank. En onze Oom Bing was, zo hij niet in zijn hutje zat, zeker te vinden in de ‘rumah tap’, letterlijk het tap-huis.
De wanden van dit taphuis zullen vaak bol hebben gestaan van de sterke verhalen die goede drinkers als Oom Bing zo graag plegen te vertellen. Daarbij zullen de gemoederen wel eens zo hoog zijn opgelopen, dat men elkaar ging uitdagen. In een van zijn dronken buien moet Oom Bing zich hebben laten overhalen om voor het gemak zo'n uitdaging dan maar een permanent karakter te geven. En wat is er mooier en krachtiger dan een uitdaging in een vreemde taal, het Nederlands! Dus liet hij in grote letters aan de binnenkant van zijn linkerarm de Nederlandse woorden als je durft tatoeëren. Nu weet ik niet of de andere stamgas-