Gerrit Komrij
Over den liefdelozen geest onzer voorouders, blykbaar uit hun begrippen omtrent God
Gezond verstand moet vroeger een gangbaarder artikel zijn geweest, anders was het geen staande uitdrukking geworden. Zo courant als het artikel God was het toch wel nooit. Dat laatste is alom nog volop verkrijgbaar, terwijl het eerste zo schaars is, heden, als een middernachtzendeling onder de woestijnzon.
Het gezond verstand heeft schipbreuk geleden. Het is failliet. Het is een decorstuk in een curiositeitenkabinet geworden. Het heeft de strijd met God niet aangekund. Het gedroeg zich misschien ook te pedant. Te triomfantelijk. Het zag niet bijtijds in dat het de mens niet ging om het vinden, maar om het zoeken. Een mens kan op alle missies worden uitgestuurd. Als het maar zijn eigen ondergang tegemoet is. Het gezond verstand is daarbij een hindernis die zo snel mogelijk uit de weg moet worden geruimd. Hij vindt nooit wat hij zoekt, maar daar gaat het hem niet om. Hij wil zich baden in de glans van een onzichtbare ster die hij voor machtig aanziet. Hoe machtiger, hoe groter de halo om zijn eigen hoofd. Geleend licht. Voor het licht van de rede heeft hij zichzelf nodig.
Hoe vermoeiend.
Het verstand is door onze voorouders tot een vermolmd artikel gemaakt. Als kalksteen heeft het zich afgezet op de ketel die het stoffelijke omhulsel van de mens is. De herinnering eraan bestaat nog, maar de werking is geannihileerd. De mens zweert bij de lucht en stoom van zijn gasvormige ziel.
Toen het gezond verstand nog een gangbaar artikel was, ten tijde van onze voorouders dus, diende er politioneel, ja te vuur en te zwaard, tegen te worden opgetreden. Vrijheid, gelijkheid, broederschap, ze moesten worden bestreden met vaderland, nederigheid en liefdadigheid. Termen voor oorlogszucht en gebrek aan liefde. Het gezond verstand kon de zon nog in het water zien schijnen, maar de godvruchtige deed aan liefdadigheid. Hij diende er de nederigheid mee, door de vernedering van... anderen. Zolang het verstand zich nog roerde, en meer was dan ketelsteen, moest hij wel liefdeloos zijn. Er was een demon die moest worden uitgeroeid. Het is niet de natuurlijke staat van de mens zich in het bezit van verstand te verheugen. De rede is te zelfstandig en te eigenwijs. Er bestaat voor een geleende halo geen groter gevaar dan een actieve geest. De halo is immers van God, het verstand al te menselijk. Het is zichtbaar en meetbaar. Het brengt de van nature onderworpenen maar op onnatuurlijke gedachten.
En zie: het verstand liet zich liefdeloos behandelen. Het liet zich naar de slachtbank leiden. Het was te futloos ook. Het bezat niet voldoende beweeglijkheid om een beetje God als franje naast zich te dulden. Het had de liefdeloze geest van onze voorouders overgenomen en was zelf soms onuitstaanbaar onverdraagzaam. Het had teveel omgegaan met het pek van de duistere krachten. Het begreep niet dat het zich af en toe ook eens moest hullen in de jas van de tegenstander. Het bezweek onder de verkeerde methode.
Nu is het weer overal God en nergens rede geblazen. Het is voor de godvruchtigen niet eens meer nodig liefdeloos te zijn. Ze kunnen het zich zelfs veroorloven een beetje redelijk te doen of aan een soort van liefde te laboreren. De vijand is immers dood.
Het is een schijnrede, een nepliefde.
Het struikelblok op de weg naar de ondergang is verdwenen, dat maakt ze vrijpostig. De liefdeloosheid van hun voorouders heeft geleid tot al hun vage liefdeskreten van nu en tot de macht van nieuwe oude, onzichtbare, onmeetbare mannen, zoals het alleen de christelijke theologie was die regelrecht leidde tot rassenwaan en verdelging en leiden zal tot de nucleaire ondergang.
(Een goddeloos stuk! - Droogstoppel).