kruidendokters en suikerbakkers. Of was het nu tenminste een vak waarin verpleegsters met een ferme hand en een studiehoofd in de avonduren mochten doorleren, dan kon daarvoor op de zolder van het ziekenhuis wel een kamertje worden vrijgemaakt. Maar het omgekeerde heeft zich voltrokken: jongelui die geen woord Latijn spreken en van de Galenische humeurenleer niet weten, vermorsen hun tijd met rattenpesten en lijkenpikken om daarna met tang, mes of naald in hun levende medemens te gaan peuren. En al dat gewroet wordt niet bedreven op de ambachtsschool, waar het toch thuishoort, maar aan de universiteit.
Leergemak, gebruikswaarde en vermaakswaarde horen minimaal te zijn aan hogeschool en universiteit, maar toch verbreiden zij zich in het hoger onderwijs en tasten daarmee de wezenlijke onwaarde ervan aan.
Idealiter leert men aan de academie ingewikkelde, saaie en nutteloze formuleringen die op niets anders betrekking hebben dan op andere formules uit een omvattend formularium. Bij voorkeur zijn die formalismen al heel lang in omloop, maar het hoogst bereikbare is daar een nieuwe aan toe te voegen. Dat streven naar oorspronkelijkheid moet in de student van begin af aan worden gesmoord. Originaliteit is in de kunsten eerste regel, maar in de wetenschappen hoogste uitzondering. Dat is maar beter ook, want alle volgende geleerden moeten iedere nieuwe formule er weer bij leren.
Het hoger onderwijs is dus een formaliteit; een moeilijke, saaie en nutteloze bezigheid waarvan de waarde zich op geen enkele andere manier laat vaststellen dan formeel, door de afsluiting met bul en titel.
Die waarde is enkel en alleen gelegen in de verworven kennis, in het weten om te weten. Dat die kennis soms ook van toepassing blijkt, vervulling schenkt, of voordeel biedt, is niet geheel en al te vermijden. Maar het is bijkomstigheid.
Hoofdzaak is dat in het hoger onderwijs wordt onderwezen wat nu juist nergens anders uitgedragen wordt, omdat het nu eens niet strekt tot nut, gemak of vermaak in een samenleving waarin utilitarisme, egalitarisme en hedonisme de normen stellen en de dienst uitmaken. De universiteit, die in al die opzichten van geen waarde is, kan zich dus in het vrije spel van vraag en aanbod of in de strijd der maatschappelijke krachten niet handhaven. Van de weeromstuit tracht zij daaraan tegemoet te komen door ‘maatschappelijk relevanter’, ‘student vriendelijker’ en ‘sociaal toegankelijker’ te worden. En hoe beter zij daarin slaagt, des te gemakkelijker zij vervangbaar wordt door instellingen die daar geheel op zijn ingericht, door Nog Hogere Burgerscholen waar men in voorgeprogrammeerde cursussen per leercomputer wordt afgericht op de kunde die dat jaar in de mode is. Dan is de eigenlijke universiteit in al haar majesteitelijke onwaarde eindelijk verdwenen en heerst oppermachtig de maatschappij tot nut, vermaak en gemak van 't algemeen.