Pieter Lakeman
Over bevoorrechte Handelmaatschappyen
Er zijn de laatste decennia weinig bedrijfstakken méér financieel bevoorrecht en in aanzien gestegen dan de banken, de handelmaatschappijen in geld en rente.
In het afgelopen decennium bijvoorbeeld, werden kleine luiden gestimuleerd een woning te kopen met van de banken geleend geld. Als zekerheid verkregen de banken niet alleen hypotheek op het pand, maar ook gemeentegarantie, waarbij de gemeente borg stond voor terugbetaling van hoofdsom plus rente.
Terwijl de onderkant van het bankwezen, de kantoordirecteuren die door overtrokken kredietverlening hun omzet wilden vergroten, de zogenaamde carrière-kredietgevers, door het blijven financieren van speculanten, de prijzen van zowel bedrijfspanden als kleine woningen opdreef, reageerden de banken eenvoudig met het geven van steeds hogere leningen.
Na het intreden van de economische recessie begonnen de banken, door middel van het dichtdraaien van de geldkraan, van hun kredietverlening afhankelijke bedrijven te liquideren; de werknemers kwamen op straat te staan.
Wanneer de kleine luiden daardoor het benodigde geld voor rente en aflossing niet meer hadden, meldden de banken de huisjes ter veiling aan, waar ze werden verkocht voor een appel en een ei. Wie geen risico wilde lopen, kon maar beter geen bod uitbrengen. De banken zelf, althans dochtermaatschappijtjes met misleidende namen, boden wél en verwierven het pand voor een kwart of een derde van de oorspronkelijke koopprijs. Uit deze veilingprijs kon de lening van de bank uiteraard slechts gedeeltelijk worden afgelost.
Vervolgens klopten de bankiers bij de gemeenten aan: ‘Uw garantie heren! Wij kwamen op de veiling f 60.000 tekort op hoofdsom plus rente.’
Eerst op dat moment kwam de bevoorrechte positie van de banken goed uit de verf; maar weinig gemeenten wezen op het feit dat hun garantie slechts inhield aflossing volgens schema, en niet vervroegde aflossing of veilingtekorten!
Het pandje zelf was intussen al lang - onder-hands en met flinke winst - doorverkocht.
Nog steeds worden banken ook door regering en parlement bevoordeeld. Bankvriendelijke ministers kunnen na afloop van hun ministerschap vaak rekenen op hetzij een riant betaalde baan bij de bank zelf, hetzij een lucratief commissariaat bij dezelver relaties. Het lijkt wel alsof zij zich daardoor als ijzervijlsel naar de magneet van het bankiersbelang richten.
Deze bevoordeling vindt niet plaats in de sfeer van steekpenning of komplot, maar is veeleer een kwestie van sociale wetmatigheid. Vaak dreigen banken, als gevolg van beoordelingsfouten bij kredietverlening aan bedrijven, forse verliezen te lijden. Wanneer een door de bank verkeerd beoordeeld en inmiddels in moeilijkheden verkerend bedrijf steun nodig heeft, schieten bevriende ministers te hulp. Met het verlenen van ‘steun’ aan het bedrijf wordt echter wel gewacht tot zeker is dat de door de overheid toegeworpen reddingsboei door grijpgrage bankiers wordt opgevangen, namelijk tot het moment waarop deze zich alle activa van het bedrijf voor de door hen verstrekte lening hebben laten verlenen. Het ‘gesteunde’ bedrijf verzuipt natuurlijk toch, compleet met achtergestelde schuldeisers, leveranciers, werkgelegenheid en al en de bank springt eruit. Voorbeelden van deze bevoorrechting zijn niet moeilijk te vinden. Al in 1975 heeft minister Lubbers in de tweede kamer een nota ingediend, met de strekking, dat slechts overheidssteun zal worden gegeven in gevallen, waarin het gesteunde bedrijf het geld niet direct naar de banken zal overmaken. Toch wordt enkele maanden daar-na f 300 miljoen steun aan het bedrijf Neder-