bij de Burmaanse nomadenstammen der Witte Meo's gesteund werd door etymologische onderzoekingen van taalgeleerden. De regelen der beleefdheid, alsook mijn eigen teruggetrokken natuur, weerhielden mij van het aan de kaak stellen van zulke snoeverij. Doch in gedachten bracht ik hem het volgende antwoord:
‘Geachte heer S.-H., de etymologie, oftewel de studie van de oudste vormen en betekenissen der woorden, kan slechts worden aangewend ter verheldering van volksgebruiken bij primitieve exotische volken wanneer het mogelijk is hun talen aan een historisch-vergelijkende studie te onderwerpen. Hiervoor is nodig een goede kennis van hun historie, en liefst ook de aanwezigheid van oude overgeleverde teksten en historische bronnen. Voorts moeten de taalwetenschappers de tijd en de moeite hebben opgebracht om de studie van zulke talen aan te vatten en de vruchten van hun studie tastbaar te maken. Het mag toch bekend zijn dat zulk taalwetenschappelijk werk zeer veel tijd en inspanning vergt, en dat behoudens bij de thans bekende groep der Indogermaanse talen (welker sprekers in het algemeen verre van primitief zijn) zo goed als nergens nog zulk onderzoek heeft plaatsgevonden. Doch ook al waren de voorwaarden voor zulk een toepassing van taalkundige inzichten vervuld, ook dan blijft nog de vraag naar de waarde ervan voor de verbetering van uw eigen inzicht in de vraagstukken die gij zelve ter onderzoeking aangevat hebt, de gebruiken en godsdiensten van primitieve volken. Immers, zo gij erin slaagt een vroegere vorm dan wel betekenis van een voor u gewichtig woord te achterhalen, wie zal u verzekeren dat de talloze wisselvalligheden door de tijd teweeggebracht de draad die gij wenst te bewaren niet hebben doorgeknipt? Wat baat het ons te weten dat bijvoorbeeld het Latijnse woord templum, dat de plaats der Romeinse eredienst aanduidt, zijn oorsprong vindt in de Indogermaanse wortel tem die “snijden” betekent? (De Romeinse tempel was in oorsprong een “afgesneden” stukje grond dat bewaard werd voor de eredienst.) Een enkele maal verraadt een vreemde oorsprong van een woord een ontlening van een gebruik of voorwerp aan een ander volk. Zo laten de Nederlandse woorden tomaat en
chocolade hun ontlening zien aan hun afkomst uit het Mexikaanse Nahuatl: tomatl en chocolatl - evenals trouwens het Engelse potato, dat weer van patatl stamt. (Wij noemen zo'n ding aardappel, hetgeen een leenvertaling is van pomme de terre, een Frans neologisme; het Duitse Kartoffel is een aanpassing van het Italiaanse carciofo, dat “artisjok” betekent, en is vermoedelijk verwant met het Franse truffe, of “truffel”.) Inderdaad zijn de door deze woorden benoemde voorwerpen of soorten niet inheems maar ontleend aan het transatlantisch continent. Maar in hoeverre is een leenwoord een garantie voor een leengebruik? Bewijst het feit dat de Engelsen het woord phaeton gebruiken voor een licht rijtuig dat zij hun rijtuigen hebben ontleend aan de Griekse zonnegod die zijn kar een dag aan de ongelukkige Phaethon uitleende? Neen, waarde heer S.-H., al hetgeen de etymologie kan doen bij uw ethnologische studiën is de verschaffing van aardige plaatjes en anekdoten bij datgene wat gij zelve op eigen kracht hebt weten ontdekken. En ik moet vrezen dat zulke bijkomstige illustraties voor uw Burmaanse Meo-studiën nog machtig zeldzaam zullen zijn.’