De Gids. Jaargang 147
(1984)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermdFrida Balk-Smit Duyzentkunst
| |
[pagina 721]
| |
tenzij u reciteert; of Groninger bent. Tegen allebei bestaat geen enkel bezwaar natuurlijk, en het verandert ook niets aan het feit dat u nu precies weet wat een ephelkustische n is: een extra klank tussen twee woorden in, waarvan het eerste eindigt en het tweede begint met een klinker. Die n heeft niets met enig afzonderlijk woord te maken, die n is erbij (Grieks eph (epi)) getrokken (Grieks elkystikos; elko: slepen, sleuren, trekken, zich toeëigenen. Dit laatste zou volgens ephelkustische beginselen dus zich toeneigenen moeten zijn. Reeds hieraan is het gebrek aan ephelkustiek in onze taalregels te demonstreren, evenals aan het kippeëi dat kortgeleden nog gewoon kippenei was). Het is niet toevallig dat er wel bij de antieke en niet bij de moderne grammatici aandacht bestaat voor dit verschijnsel, ten eerste omdat het, zoals gezegd, de welluidendheid betreft, een waarde, lang niet hard genoeg om een plaatsje in het linguïstisch gewapend beton te kunnen veroveren. Voorts omdat het een pure klankkwestie is, met een betekenis waartegen iedere logische variabele of constante het aflegt. De enige betekenis van die n is het horten tegen te gaan, de klankenstroom onbelemmerd voortgang te doen vinden. Let maar eens op hoe één piepklein moment de adem stokt tussen de en avond als u gewoon zegt De avond valt., of tussen me en af als u zegt Dat leidt me af. De fonetiek heeft voor die ademstop een speciale term: glottislag (Engels: glottal stop). Het fonetische teken ervoor is een vraagteken zonder punt: ?. De glottislag is het tegenovergestelde van een voortgebrachte klank, het is de totale klankbelemmering, het eventjes afsluiten van de stemspleet (de glottis) zodat er geen lucht meer door kan. Je merkt het niet, zo kort duurt het. Maar wie wil kan het voelen in de eigen keel en het ook nog horen in de kwaliteit van de erop volgende klinker, zelfs die uit andermans keel. Die klinker krijgt een soort harde aanzet. Zangers vermijden de glottislag zo veel mogelijk. Hij is ook niet mooi, zit dicht bij de slokdarm. Wie hem overdrijft gaat een beetje kokhalzen, of kan na naarstig oefenen op commando een boer laten. Latere taalkundigen gingen de aanduiding ‘ephelkustiek’ bij uitbreiding toepassen op alle spraakklanken die het glottislag-hiaat tussen twee klinkers opheffen, maar die gewoonte bleef beperkt tot de Franse taalkunde. In de negentiende- en begin twintigste-eeuwse Engelse, en toen zeer gezaghebbende Duitse taalkundige terminologie komt de term niet voor, maar in het beroemde Lexique de la terminologie linguïstique van Marouzeau (1942) is hij weldegelijk opgenomen. Dat is geen wonder, want in het Frans wemelt het van dergelijke verbindingsklanken, er is zelfs sprake van enige systematiek, ik zou haast zeggen: regels. Vergelijk (hardop lezen s.v.p.)
pas maintenant/ pas encore
nous commençons/ nous écrivons
mon père/ mon ami
accent grave/ accent aigu
on s'en va/ on appelle
un grand garçon, / un grand homme
ma mère/ mon amie
il va/ va-t-il
In het voorlaatste voorbeeld overrulet de ephelkustiek zelfs het geslacht, en alleen in het allerlaatste voorbeeld is, behalve van klank- ook van lettertoevoeging sprake; dat is dan ook net het enige door Marouzeau vermelde geval. Toch zijn alle andere voorbeelden precies even ephelkustisch, maar men hecht nu eenmaal sterk aan het houvast van het geschreven woord: Wat gedrukt staat dat is waar - dat geldt niet alleen voor de Reizen en avonturen van Mijnheer Prikkebeen (in de huiselijke Vader Cats Dreun van J.J.A. Goeverneur)
Al, wat met hem is geschied,
Zult gij hooren in dit lied,
En al klinkt dat soms wat raar,
Wat gedrukt staat, dat is waar. -Ga naar eindnoot1.
Wat niet gedrukt staat is niet zozeer onwaar als wel ongrijpbaar. We zijn gefixeerd op het ge- | |
[pagina 722]
| |
fixeerde en nauwelijks nog in staat iets waar te nemen dat niet vast ligt, zoals de klanken en klanknuances die niet in de spelling zijn weergegeven. Dat het Frans meer regels voor welluidende tussenklanken kent dan het Nederlands is niet alleen een uiting van een collectieve Franse hang naar klankschoonheid (Frankrijk heeft een uitzonderlijk intensieve en blijkbaar doeltreffende taalbewaking), maar hangt ook samen met het feit dat de Fransen hun ephelkustische medeklinkers tot in hun spelling kunnen terugvinden. In het Nederlands zijn gevallen van ephelkustiek zeldzaam, vergeleken met het Frans. Het type
Toen lachte-n-ie maar wat
is een zeer overtuigend voorbeeld, maar is nergens in de spelling geïnstitutionaliseerd. Het type
geven en nemen
is het enige dat, net als de genoemde s-, n-, t- en d-typen van het Frans, een duidelijk equivalent heeft in onze spelling. Met het fixatieloze zuivere horen hadden de Grieken minder moeite dan wij. Voor hen was ‘poëzie, muziek en dans nog één’ (Leopold). Zij wisten ook dat de grammatica ‘dient om de dichters beter te kunnen begrijpen’ (Apollonius Dyscolus, tweede eeuw onzer jaartelling), en dat zo pal op de huid komende processen als ademtocht en ritme niet angstvallig buiten de grammatica gesloten moeten worden, daar zij haar levensbeginsel vormen. In onze hypermoderne taalregels, waar uitsluitend een computer weg mee weet, is geen ruimte voor welluidende gebeurtenissen die in de taal, vooral in de taal van de dichters, bespeurbaar zijn. Maar nu eindig ik. De taalregels deugen weliswaar niet, maar ephelkustiek is ook niet alles. Wat het ook aan prachtigs te betekenen heeft, zelf is het een onwelluidend, hortend, benauwend, ja verstikkend woord, het laat zich slecht articuleren, wil niet meer uit mijn pen vloeien en ook uit de schrijfmachine krijg ik het niet langer te voorschijn. De Sjaal begint te knellen. Ik moet nodig iets drinken. En een beetje wandele Nindemaneschijn. |
|