val van een dodelijke afloop.
Dit heeft voornamelijk symbolische betekenis, want levenslang wordt gelukkig nog steeds sporadisch toegepast. Minder abstract is de wijze waarop Justitie verlekkerd is geraakt op de strafbare samenspanning. Voor veroordeling hoeft dan niet meer een concreet misdrijf te worden bewezen, doch slechts plannenmakerij.
Zijn gedachten dan niet vrij (dus plannen ook) en straft de wet in beginsel niet alleen als het tot daden is gekomen?
Dit was geen beletsel voor een wetsontwerp om de strafbaarheid van drugshandel uit te breiden tot ‘voorbereidingshandelingen’. Dat is iets anders dan samenspanning, zo haast de indiener zich te verklaren. Maar dat is alleen een kwestie van het etiket. Het resultaat is hetzelfde: er is een strafrechtelijke grens overschreden.
Achteraf beseft men des te scherper wat er in de negentiende eeuw aan de hand was. De strafrechtspleging werd erkend als ‘deel van de politieke constitutie van de samenleving’, zoals Peters heeft beschreven in zijn mooie oratie van 1972. De titel daarvan was treffend ‘Het rechtskarakter van het strafrecht’: ‘... het grote doel was toch vooral, niet controle van de maatschappij, maar controle van de staat’. Dat is pas echt zuinig strafrecht.
Waar is dat klassieke strafrecht gebleven? Het is verstopt geraakt achter dikke lagen modern ordeningsstrafrecht. Een wet is niet af zonder eigen strafbepaling, zo lijkt het wel. Van de Wet beperking cadeaustelsel tot Kampeerwet, van verkeersregel tot voorschrift van rijkswaterstaat.
Het kan natuurlijk niet werkelijk de bedoeling zijn die voorschriften allemaal te handhaven. Dat is het ook niet. De ambitie gaat niet verder dan een handzame ‘pakkans’ te creëren, per definitie een percentage. Het verwijt van wetteloosheid wordt daarmee teruggebracht tot ‘een verkeerde selectie van de wetten die je straffeloos kunt overtreden’, zoals een Amerikaanse rechtsfilosoof het eens heeft uitgedrukt. De ongehoorzaamheid raakt ingeburgerd.
De discretie - de vrije beslissingsruimte-van de politie en het daarboven gestelde bevoegd gezag neemt natuurlijk ook navenant toe. Uitbreiding van de strafwet brengt hun trouwens toch al uitbreiding van bevoegdheden. De bijzondere strafwetten kunnen niet uit de voeten met de concrete, gerichte en individuele verdenking die tot de grootste rechtswaarborgen behoort die de klassieke aanpak biedt.
Daarom zijn de controlebevoegdheden uitgevonden. Het schoolvoorbeeld is de verkeerscontrole. Alle weggebruikers in een fuik. Niet omdat zij afzonderlijk ergens van verdacht worden - dat komt wel ná de controle. De bijzondere bevoegdheden blijven niet beperkt tot het verkeer. Er is gestrooid met de bevoegdheid ‘plaatsen te betreden’ of ‘bescheiden in te zien’ wanneer dat maar enigszins nuttig is voor de gestelde taak.
Het aardige is dat deze bevoegdheden in de praktijk vrij uitwisselbaar zijn. Zo is de verkeerscontrole heel handig gebleken voor het speuren naar diefstal, drugs of illegale vreemdelingen. ‘Het net door de vijver halen’, zo wordt dat genoemd. Het is een wildgroei, zo willen de experts wel toegeven.
Meer bevoegdheden maken kennelijk toch niet echt gelukkig. Politie en Openbaar Ministerie klagen unisono over gebrek aan faciliteiten, celruimte, mankracht. Toch is vooral de politie het afgelopen decennium voortdurend extra uitgebreid. Tussen 1970 en 1975 groeide hij ii, i procent sterker dan de bevolking (en bevolkingscijfers zijn de traditionele graadmeter voor de politiesterkte) en in 1975-1980 zelfs 19,4 procent meer.
Zeker van het Openbaar Ministerie - dat niet alleen de leiding heeft van de opsporingstaak maar daarop ook toezicht houdt - mag enige afstandelijkheid worden verwacht: het is ‘onzijdig’, zegt de wet. Zelfonderzoek wordt echter een schaars goed. Naar aanleiding van het veelbesproken cellentekort signaleert een officier van justitie openlijk de neiging bij de poli-