Huishouden, landbouw en handel (pakhuizen!) hebben zo hun eigen behoeften aan het voorhanden hebben en gebruik - zij het niet voor mensen - van ‘fenijn dat quaedt is in hemselven’. Zo eenvoudig zijn de wettelijke bepalingen omtrent het verkopen van gif dus niet te stellen. Bovendien is er nog de relatie van gebruik, hoeveelheid en gewenning, want schoolkinderen leerden tot hun verrassing dat rattenkruit in kleine hoeveelheden in de ijle lucht van de Zwitserse Alpen tot het gewone consumptiepatroon behoorde.
De kwaadheid van nature kan ook moeilijk gezocht worden in benodigd gewicht of volume. De gevaarlijkheid van een fles jenever in één teug of van een chronisch gebruik van dierlijke vetten - om maar eens wat te noemen - laat zich daar niet onder vatten.
Bovendien was een dokter Holsma in werkelijkheid begin negentiende eeuw voor de burgerstand iii, 7, b2 (Pp) in het geheel niet voorhanden en behielp men zich met het ook curatief werkzaam geachte opium - eventueel in bereidingen als laudanum of andere siropen - die men dan ook bij de ‘kruid-enier’ of... de komenij zelf kon halen.
Naarmate in de loop van de negentiende eeuw het artsen- en apothekersberoep zich ontwikkelde, meer algemeen voor eenieder toegankelijk werd, werden zij ook tot een beroepsgroep die in ruimere zin sociale gezondheidszorg claimde en in dat kader alles wat als geneesmiddel kon gelden, aan zich trok. Vanwege eerst toen onder de aandacht vallende ongewenste neveneffecten van opium - waarvan bij toegenomen medische zorg het positief nut navenant geringer werd - werd dat, voorzover nodig, tot die medicijnen gerekend. Zomede coca, dat juist in het laatste kwart van die eeuw nog triomfantelijk in grote advertenties als een zojuist door reizigers in Zuid-Amerika gevonden patent middel voor alles - maar natuurlijk vooral ‘zwakten’ als gevolg van ‘geheime ziekten’ - als huismiddel werd aanbevolen.
Die controle op medicijnen lag alleszins voor de hand, ook door het opkomen van de farmaceutische industrie, die zeer commercieel was ingesteld. Verscheidene giganten op het gebied van de kosmetica en voedingsmiddelen zijn als apotheker begonnen, voordat zij lucratiever werkterrein vonden - nog daargelaten dat een enkele daarvan zich ook thans op dat terrein bij zijn ‘pushing’-activiteiten in de derde wereld weer met scherpe sociaal medische kritiek geconfronteerd ziet. Controle op wat de onkundige consument alzo ‘in de maag gesplitst’ kan worden, is bepaald niet overbodig. Daar kunnen weer hoogst commerciële conflicten uit ontstaan, als bijvoorbeeld over Halcyon, vasolastine of laetrile.
Een ‘direct’ gifaspect is daarbij evenzeer aan de orde als juist het omgekeerde: dat er in het geheel geen aanwijsbare curatieve werking is geconstateerd, zodat een gebruik ervan de patiënt-consument zou afhouden van de nodige wél curatieve middelen of andere behandelingen.
In het algemeen zullen deze zaken de consument weinig of niet raken, omdat er geen vraag is of ontstaat. Bij opium en coca(ine) was dat echter wel het geval. Dáár bleef, casu quo ontstond een vraag, die men, bij gebreke aan een duidelijke medische indicatie, moest duiden als de vraag naar een genotsmiddel. En in plaats van in te zien dat deze middelen in hun mogelijk negatieve aspecten niet zozeer verschilden van de niet door medici geclaimde alcohol en tabak (nog daargelaten allerlei riskante activiteiten op bijvoorbeeld sportgebied), viel men hierbij weer terug op het aloude ‘quaedt in hemselven’. Juist voor deze middelen werd in een aparte wetgeving - de Opiumwet - zelfs weer het simpele voorhanden hebben voor iedere individuele burger al weer strafbaar gesteld. Weliswaar niet met de dood, maar met aanzienlijk zwaardere maxima dan in vergelijkbare gevallen. Bij de toch duidelijk niet ongevaarlijke bokssport kunnen medici rustig als ringarts fungeren, zonder dat dit ertoe leidt deze sport te verbieden. Hoewel er niet een duidelijk medisch belang is bij het feit dat mensen pogen elkaar ernstig letsel toe te brengen dan wel zich