De Gids. Jaargang 147
(1984)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermdAnton Blok
| |
[pagina 668]
| |
In de literatuur over de infame beroepen komen schoorsteenvegers slechts zijdelings ter sprake en ontbreekt ook voor dit beroep een plausibele uiteenzetting van de redenen voor hun eventuele eerloosheid.Ga naar eindnoot1. Op grond van de fragmentarische gegevens die ons over de schoorsteenvegers ter beschikking staan zal ik trachten aan te tonen dat deze mensen in de vroeg-moderne Europese samenleving inderdaad een ongewone plaats innamen en dat daarin de voornaamste reden ligt voor hun infamie. Hierbij steun ik op theoretische inzichten uit de culturele antropologie, met name de gedachten die sinds Durkheim, Mauss en Van Gennep ontwikkeld zijn over classificaties, grenzen en taboes.Ga naar eindnoot2. Dat het vak van schoorsteenveger tot de infame beroepen behoorde blijkt in de eerste plaats uit de combinatie waarin het met andere eerloze beroepen voorkwam. Zo werden in de Duitssprekende gebieden schoorsteenvegers soms gerecruteerd uit het badhuispersoneel en uit de gelederen van de reizende lieden, met wie ze overigens door de aard van hun werkzaamheden sterk verwant bleven. In de Scandinavische landen combineerde het verachte ‘Rakkerfolk’ of ‘Natmandsfolk’ het schoorsteenvegen met de vilderij en het slachten van paarden. Voorts verenigden de schoorsteenvegers het rookverdrijven met bepaalde vormen van amusement: jonge schoorsteenvegertjes trokken buiten het seizoen langs de huizen met marmotten die ze voor geld kunstjes lieten doen. Schoorsteenvegers moesten niet alleen goed door de schoorsteen kunnen roepen; ook kondigden ze in het najaar hun komst aan met geschreeuw, hetgeen hen op één lijn plaatste met de eveneens eerloze stadsomroepers en mogelijk ook met de weinig respectabele venters en leurders. Een standaarduitdrukking in het Italiaans herinnert nog aan dit kenmerk: ‘urlare come uno spazzacamino’ (brullen als een schoorsteenveger). Het trekken langs de huizen onderstreepte het mobiele karakter van hun beroep. Tenslotte diende roet soms als geneesmiddel, zodat schoorsteenvegers ook verwant waren met de eerloze kwakzalvers en genezers.Ga naar eindnoot3. In de tweede plaats blijkt dat de schoorsteenvegers in de grote steden gewoonlijk in een aparte wijk of straat woonden (die niet zelden naar hen genoemd was) en dat het beroep door bepaalde etnische groepen was gemonopoliseerd - en door autochtonen werd gemeden. In onze streken waren het vooral mensen uit het Zwitsers-Italiaanse grensgebied die tot ver in de negentiende eeuw de toon aangaven. De schoorsteenvegers die werkzaam waren in België en Frankrijk kwamen eveneens uit een grensgebied, namelijk Savoye. Er zijn duidelijke aanwijzingen dat deze groepen lange tijd etnisch endogaam gebleven zijn. Men onderhield regelmatig contact met de streek van herkomst en velen keerden op latere leeftijd naar het Alpengebied terug. Ook dit heen en weer trekken verleende het schoorsteenvegersvak het twijfelachtige karakter van een reizend bestaan. De ongewone plaats die schoorsteenvegers in de vroeg-moderne samenleving innamen werd ook onderstreept door de schaarse huwelijken met autochtone vrouwen.Ga naar eindnoot4. Ten derde benadrukte de ongewone kleding van schoorsteenvegers hun bijzondere maatschappelijke positie. De rookverdrijvers gingen gekleed ofwel in het zwart ofwel in het wit. Bovendien waren ze, evenals vertegenwoordigers van andere infame beroepen, herkenbaar aan een ongewoon hoofddeksel, namelijk een zwarte cilinder, in dit verband toepasselijk aangeduid als ‘kachelpijp’. We hebben er weinig aan te weten dat het hier een vroeg-negentiende-eeuwse mode betreft. Waar het vooral om gaat is dat de schoorsteenvegers de enige mensen waren die zich nog met dit hoofddeksel vertoonden. Vertegenwoordigers van eerloze beroepen moeten direct herkenbaar zijn - om voor de hand liggende redenen. Uiteraard geldt ook het omgekeerde: uit het feit dat schoorsteenvegers goed herkenbaar waren kan reeds worden afgeleid dat ze in de samenleving een ongewone plaats innamen. Over hun kleding kan verder nog gezegd worden dat ze in | |
[pagina 669]
| |
sommige streken van Duitsland (gedeeltelijk) gemaakt was van mollevellen. Ook hier hebben we te maken met een betekenisvol symbool; en zou het nodig zijn eraan te herinneren dat ook een mol zich blind een weg zoekt door een duistere gang? Tot zover de kleding van de schoorsteenvegers. Wat de rest van hun uiterlijk betreft merken we op dat schoorsteenvegers gewoonlijk afgebeeld worden met hun gereedschappen, zoals een ladder, een stok, een ijzeren kogel of bol, een borstel of bezem van berketakken en een opgerold touw. De iconografie van de schoorsteenvegers kan ons overigens veel leren over de wijze waarop deze mensen in vroeger tijd door de gevestigde burgerij werden gezien en behandeld. De afbeeldingen waarop schoorsteenvegers voorkomen bestaan voor een deel uit prentbriefkaarten.Ga naar eindnoot5. Verschillende dingen vallen hierbij op. Het zijn vrijwel allemaal nieuwjaarskaarten, kaarten dus die men verstuurt en ontvangt tijdens een periode van overgang en waarmee men elkaar gelukwenst. We raken hier de kern van het ongewone en bijzondere karakter dat men de schoorsteenveger eeuwenlang heeft toegeschreven. De schoorsteenveger kan geluk brengen - vooral aan bruiden - omdat hij ook zelf ongewoon is. Vandaar dat hij geassocieerd wordt met dingen die abnormaal zijn en evenmin passen in de gangbare categorieën. Hij valt buiten of tussen die categorieën en kan daarom als bemiddelaar optreden: de schoorsteenveger is limineel (van ‘limen’, grens) - en daarmee een bron van gevaar en macht. Het is niet zonder betekenis dat we hem op veel van de prentbriefkaarten afgebeeld zien als een jongen, als iemand die geen kind meer is, maar ook nog niet volwassen. Vaak heeft hij lang haar en soms ook krullen. Zijn androgyn uiterlijk beklemtoont zijn onduidelijkheid en liminaliteit. Sommige prenten tonen de schoorsteenvegersjongen in het gezelschap van een jong meisje, met wie hij amoureuze betrekkingen lijkt te onderhouden. Op een kaart uit 1906 staat hij op een dak bij de schoorsteen achter haar en steekt zijn rechterhand in haar mof. Op een andere kaart, eveneens uit het begin van deze eeuw, zien we op het besneeuwde dak van een huis een geheel in het zwart gestoken schoorsteenvegersjongen met een zwarte hoge hoed. Hij is in het gezelschap van een meisje in een Pierrot-costuum. Ze zitten naast elkaar, de armen over elkaars schouders, heffen het glas en kijken elkaar vriendelijk aan. Op de achtergrond is een kerktoren te zien die middernacht aanwijst. Een andere kaart toont een zwarte schoorsteenveger met een in het wit geklede bruid (eveneens een liminele figuur).Ga naar eindnoot6. De onmiskenbaar erotische ondertoon past bij de notie dat het kussen van de schoorsteenveger juist aan bruiden geluk brengt. De attributen waarmee de schoorsteenvegersjongensPyke Koch, Staande schoorsteenveger ii, 1944
| |
[pagina 670]
| |
op nieuwjaarskaarten zijn omringd hebben evenzeer een uitgesproken ambivalent karakter, niet passend in de normale categorieën, zoals klavertjes-vier, speenvarkens, vliegenzwammen en maretakken - allemaal onduidelijke, moeilijk classificeerbare zaken, die juist om die reden geschikte symbolen vormen, passend bij personen die zelf ook onduidelijk en ongewoon zijn: schoorsteenvegers en bruiden. Het zijn veelal gelukssymbolen, niet alleen omdat ook geluk ongewoon en bijzonder is, maar eveneens omdat aan alle marginale en liminele dingen, met name vuil en afval - in ons geval dus roet en as (die zich bevinden tussen dak en haard, tussen hemelgewelf en bodem) - een magische kracht wordt toegeschreven die teruggaat op hun bemiddelende rol.Ga naar eindnoot7. Behalve op het Europese vasteland, beschouwde men ook in Engeland de schoorsteenvegers als ongewoon en ook in dat land vervulden ze bemiddelingsfuncties in ‘rites de passage’. Tegen het einde van de achttiende en in het begin van de negentiende eeuw speelden schoorsteenvegers een belangrijke rol in de Londense meifeesten. Ze waren op fantastische wijze uitgedost, met enorme pruiken, kronen en prachtige jassen. Sommigen waren gekleed als vrouwen. Anderen dansten, maakten lawaai en sloegen de maat met hun gereedschappen.Ga naar eindnoot8. Er kan geen twijfel over bestaan dat schoorsteenvegers in de vroeg-moderne samenleving een ongewone, marginale plaats innamen en daarom beschouwd werden als eerloos en onrein, als figuren die beschikten over magische kracht. Het kan inderdaad niet anders zijn dan dat die bejegening nauw samenhing met hun maatschappelijke positie en dat hun bijzondere status rechtstreeks voortvloeide uit de aard van hun werkzaamheden. Zoals Mauss lang geleden opmerkte over enige infame beroepen: ‘Het is hun beroep dat deze mensen van gewone stervelingen afzondert, en het is deze afzondering die hun magische kracht verleent.’Ga naar eindnoot9. Evenals genezers, badhuispersoneel, barbiers, vuilophalers, grafdelvers, vilders, stadsreinigers en scherprechters, waren ook de schoorsteenvegers mensen die schoonmaakten en opruimden en dus beroepsmatig in contact kwamen met afval en vuil - met dingen waarvoor binnen de normale categorieën geen plaats was en die daarom als gevaarlijk golden. Wat voorts de schoorsteenveger tot een bemiddelaar bij uitstek maakte was dat hij als vreemde het woonhuis betrad en als zodanig werkzaam was op de meest centrale en intieme plaats van de woning, namelijk de haard. Hij reinigde rookkanalen, de verbinding tussen binnen en buiten, tussen beneden en boven, tussen een besloten en een openbaar domein. De gevoeligheden die lange tijd met de schoorsteenvegers verbonden waren, kwamen ook duidelijk tot uitdrukking in de ritualisering van het contact met hen: alvorens de schoorsteenveger binnenkwam, brak de bewoner een takje van zijn berkebezem af. Dit gebruik heette geluk te brengen en we kunnen het, evenals het rituele kussen en aanraken van de schoorsteenveger, begrijpen als een magische handeling, als een poging onheil af te wenden en deel te krijgen aan het goede dat men evenzeer met een sacrale figuur verbonden achtte. Dezelfde tweeslachtigheid kenmerkte de houding tegenover vertegenwoordigers van andere eerloze beroepen. Velen van hen traden op als schoonmakers, opruimers of genezers - en genezen was lange tijd een vorm van reinigen. Als zodanig waren ze bemiddelaars tussen gezond en ziek, tussen leven en dood, tussen deze wereld en de andere wereld, tussen cultuur en natuur. Om die reden konden er geen gewone relaties bestaan tussen vertegenwoordigers van de eerloze beroepen en leden van de gevestigde bevolking. Alleen wanneer men zelf ongewoon was of wanneer er iets met het vee of het huis niet in orde was (ziek, dood of vuil), moest en kon men zich tot deze lieden richten. Hierin vinden we de reden dat schoorsteenvegers eeuwenlang als eerloos golden. |
|