van enkele woorden dan wel het onderbreken met een soort refrein of tussenzang. Voor zich heeft de ‘toekang kentroeng’ een trom waarmee hij zijn reciet begeleidt. Het geluid dat hij hiermee produceert klinkt als: troeng, troeng, troeng, troeng, en het is naar deze simpele muzikale begeleiding dat hij ‘toekang kentroeng’ genoemd wordt.
De ‘toekang kentroeng’ is al enkele weken tevoren gecontracteerd voor deze nacht. Men is het eens geworden over het bedrag van zijn beloning (ergens tussen de f 50, - en f 100, -). Daarna is er gesproken over het voor te dragen verhaal. De ‘toekang kentroeng’ heeft een repertoire van tussen de tien en twintig verhalen, soms meer. Hij heeft die verhalen geleerd gedurende een jarenlange leertijd als ‘helper’ bij een oudere ‘toekang kentroeng’. Zijn reciet is opgebouwd uit verhalende passages, beschrijvende gedeelten en dialogen. Het wordt ingeleid met een lange, soms wel tien minuten durende, voorbede en besloten met een even lange slotzang. De verhalende passages zijn opgebouwd uit clichématige korte zinnen in rhythmisch proza, vol herhalingsfiguren en parallelle constructies. De beschrijvende gedeelten worden gezongen en zijn strikt stereotiep. De dialogen zijn vrij en kunnen zeer levendig zijn. Het is deze opbouw van zijn verhalen die de ‘toekang kentroeng’ in staat stelt om, waar hij slechts het ‘geraamte’ van het verhaal uit het hoofd kent, een nacht lang bezig te zijn met zijn reciet en aan zijn verhaal de tendens, meestal belerend en met een duidelijke moraal, te verlenen die door zijn opdrachtgever verlangd wordt. Ja, het komt niet zelden voor dat hij van tevoren van zijn opdrachtgever een aantal raadgevingen op een stukje papier krijgt, die hij op passende wijze in zijn verhaal moet invlechten, raadgevingen bestemd voor de persoon of personen ten behoeve van wie het feest gegeven wordt.
In Midden-Java is de kunst van de ‘toekang kentroeng’ sedert het begin van deze eeuw uitgestorven. In Oost-Java wordt zijn voordracht beschouwd als de ‘wajangvertoning van de armen’. Het is inderdaad bij dezelfde gelegenheden als waarbij men een wajangvertoning pleegt te laten geven: zeven maanden zwangerschap, besnijdenis, huwelijk, inlossing van een gelofte, afwering van dreigend onheil, enzovoort, dat men de optie heeft een kentroengverhaal te laten reciteren. Deze mondeling overgeleverde volksepiek is als literair genre met een bijzondere voordrachtstechniek en een specifieke maatschappelijke functie oeroud en niet beperkt tot Oost-Java alleen. Zo als de ‘toekang kentroeng’ in Oost-Java zijn verhaal reciteert in een semi-sacrale sfeer, zo reciteert op afgelegen plaatsen in West-Java de ‘toekang pantoen’ zijn Soendase ‘pantoen’-verhalen, zichzelf begeleidend op de ‘ketjapi’ (een soort luit), terwijl in afgelegen streken op het Maleise Schiereiland de professionele verhalenverteller zijn ‘penglipoer-lara’-verhalen op bestelling komt reciteren, zijn reciet ook weer begeleidend met een meestal zeer eenvoudig muziekinstrument. In al deze gevallen gaat het om een uitstervend stuk volkskunst. De professionele verhalenverteller, bewaarder van een mondeling overgedragen en mondeling gepresenteerde letterkunde, is gedoemd de strijd te verliezen tegen de schreeuwerige cassette-recorders met luidsprekerboxen. Slechts dankzij armoede of geografisch isolement kan hier en daar de reciteur aan het eind van de nachtwake zijn gehoor nog toezingen:
Klaar ben ik met het verhaal;
de opdrachtgever, hij die het feest geeft,
heeft zijn kentroeng-verhaal gekregen.
Ik bid voor het heil van hem en de zijnen.
Zo de kentroeng werd voortgezet,
zou 't langer dan een dag nog kunnen duren,
om maar te zwijgen van de nacht.
Het ga u wel. Ik wens u heil.
Dat God u allen moge behoeden.
De geciteerde fragmenten werden ontleend aan: Suripan Sadi Hutomo, Sarahwulan sebagai sastra kentrung, een tot op heden ongepubliceerde studie van deze unieke volkskunst.