Gallië werden wij geëerd als zeelieden en boegbeeldsnijders. In Arabië waren wij welkome gasten en Britannia wachtte op ons. Maar toen kwam Carthago. Ach, nee, wij waren er al toen zij nog niet geroken hadden aan de moerassen van Latium en toen hun goden nog de boerenkinkels waren die ze altijd zijn gebleven. Nee, toen kwam die jaloerse, oude advocaat Cato, vrouwenhater ook nog, met zijn: Ceterum censeo Carthaginem esse delendam. Niet de stad maar de vrouw in de stad haatte hij.
Nu weet ik ineens weer dat ik antwoord moet geven op je brief. Je wilt weten hoe ik omga met de schoonheid van de vrouwen hier en uit de toon van je schrijven merk ik dat je bezorgd bent of naijverig. Wat dom van je. Alleen Kelten en Galliërs, die op gunsten uit zijn, verhuren hun jonge dochters aan de Romeinse heren, vooral de Prefect kan er heel wat aan. Maar de jagers en de boeren houden hun schoonheden verborgen in grotten en bossen. Alleen een eerbiedwaardige stamgenoot, die minstens tien bisons heeft geveld, wordt als partij beschouwd. Heel goed. Voor ons blijven de goedkope deernen over waarvan men hier zegt:
Keur vrouwen zoals je sardienen zou keuren:
wanneer ze nog blank zijn smaken ze fris
maar pas op als je kleur zou bespeuren:
een geverfde vrouw is bedorven vis...
Nu ja, zo spreekt hier het volk. De waarheid is eenvoudig: in mijn vrijstaande lemen hut naast de barakken van de krijgsgevangenen woon ik samen met een pottenbakster uit Arelate, een bijna kust-stad aan de vele monden van de Rhonus. Zij telt veertig jaren en bij mijn vijfentwintig zou ze mijn moeder kunnen zijn. Maar als zij olera cocta kookt, een potje latijn met Keltische kruiden, dan wordt zij minder moeder en meer mossel. Ben je nu tevreden? De schoonheid van vrouwen kun je niet kopen; die máák je, zeker als je arm bent maar knap. In Arelate, haar geboortestad, bevindt zich overigens een Romeinse crypto-porticus, een onderaardse graanschuur. Wanneer onze heren feestvieren en dus beneveld zijn, gaan wij erheen en slaan proviand in voor de winter. Inmiddels zul je je verwonderd hebben waarom ik voortdurend in mijn brief de taal van onze onderdrukkers hanteer tot en met de datum boven mijn schrijven. Hoe kan een Phoeniciër zoiets doen, hoor ik je mompelen. Dat kan een Phoeniciër best, als zijn brief de militaire censor moet passeren voordat hij verzonden wordt. Die centurion is overigens zo dom dat hij slechts de latijnse woorden kan lezen en daarmee is de zaak voor hem vertrouwd. Hij vraagt mij waarom ik de rest in het Phoenicisch schrijf. Ik antwoord dat mijn zuster helaas een ongeletterde vrouw is, die alleen dialect verstaat. Trots van domheid laat hij mijn brief meegaan met de scheepskoerier. Zo zijn heersers. Ze weten niets van talen, ze bouwen een brug over de rivier die de eeuwen trotseert, maar de brug van de taal miskennen zij. Daarom hebben de plaatsen waar ik werk ook zulke rare namen. Zij, Romeinen, komen ergens, horen wat en latiniseren wat zij denken te hebben gehoord. Nemausus! Wat een idiote naam voor een stad die heel anders heet. Arelate! Had je gedacht. Ze weten er niets van. Doop een stad of een heel land om, en zij denken dat het imperium er gevestigd is. Ze
zullen nog eens opkijken, die wederdopers. Ik ben niet zo goed in het nabootsen van klanken maar als ik goed luister naar mijn Kelten, dan zeggen ze in plaats van Nemausus ongeveer Niem en voor Arelate hoor tenminste ik ze uitspreken Orl of zoiets.
Kijk, lieve Elissa, het is daarom dat ik je vraag mij die duizend denariën te sturen. Wil je dat ik berooid terugkeer naar Carthago? Of zou je liever zien dat je broer terugkeert als scheepsbouwer, vlootvoogd? Met jouw geld zou ik hier een kleine werf kunnen opzetten. Nog vijf jaar moet ik hier blijven. Mijn eigen ranke boten kan ik inmiddels verkopen of verhuren. Geloof me, het is een goede zaak. Als je mij het geld laat toekomen - langs vertrouwde kanalen, dat spreekt - zal ik je steunen in alles wat je onderneemt. Eén voorwaarde: trouw nooit met een Romein. Denk aan Hannibal en