menis zal opleveren.
Hoe prettig dit ook lijkt om te geloven, juist de propagering in de literatuur van zulke denkbeelden geeft al aan dat de vanzelfsprekendheid kennelijk niet voor de hand lag. Waarom moet het een goed mens op aarde plotseling slecht vergaan? Sommigen dragen een oplossing aan die sterke overeenkomsten vertoont met het toekennen van absolute macht aan het toeval, dat als Fortuna zijn intree doet in de christelijke theologie. God laat de dingen op aarde regelen door deze geblinddoekte dame, die zonder aanzien des persoons haar rad van avontuur draait. Maar ook hier ontbreekt de redelijkheid allerminst: wie onderop ligt, kan weer stijgen, en wie bovenaan troont mag rekenen op zijn val. Pas na het aardse leven houdt haar gedelegeerde macht op en treden eeuwige beloning dan wel straf in werking.
Maar deze visie is allerminst algemeen geaccepteerd. Hoewel zij veelvuldig in de middeleeuwse literatuur gehanteerd wordt om de val van vorsten en helden te verklaren, blijft het geloof in een absolute predispositie met uitsluiting van deze gekerstende klassieke godin krachtig gehandhaafd. Alles heeft zin en betekenis in het licht van het Laatste Oordeel, alleen de mens slaagt er niet in of maar zeer ten dele om Gods reisplan per individu te doorgronden.
Gekrakeel derhalve, sterk controversiële gezichtspunten, en niet alleen in het Latijn aan de universiteiten en in de kloosters. Op een ander niveau doen ook de hoven en de steden mee, met hun literatuur in de volkstaal, gesponsord door een maecenaat van adel en stadsmagistraturen die op bestelling uitgelegd wensen te hebben waarom hun voorzaten van de troon vielen en zij hopelijk niet. En ook of er genade mogelijk is na de zonde, zowel die waaraan wij collectief schuldig zijn na Adams val als die welke wij zelf telkens weer begaan.
Deze vraag wordt in de middeleeuwse literatuur en beeldende kunst telkens weer uitgebeeld in een proces in de hemel, aangespannen door de duivel voor Gods rechtertroon. Wanneer we rondlopen in de vijftiende-eeuwse steden van de Lage Landen kunnen we het ook vertoond zien als spel. We volgen Mariken van Nieumeghen in het gelijknamige toneelstuk naar haar geboortestad. In de ban van Moenen, de duivel met het ene oog, heeft ze zes jaar met hem de beest uitgehangen in herberg de Gulden Boom te Antwerpen. Maar ze wil haar familie weer zien, en na veel gezeur geeft Moenen toe.
Het is druk in Nijmegen vanwege de jaarlijkse processie, en een grote menigte schaart zich om een wagen waarop het spel van Masscheroen zal worden gespeeld. Mariken is wild enthousiast, want daarover heeft haar oom, pastoor Gijsbrecht - de kaalkop, noemt Moenen hem, vanwege zijn geschoren kruin - hoog opgegeven. Masscheroen, de advocaat van opperduivel Lucifer, springt op de wagen en houdt een sterk betoog voor rechter God: waarom hebben de mensen recht op genade en de gevallen engelen niet? God mompelt wat over berouw dat altijd genade oplevert, maar Masscheroen komt er meteen scherp overheen: juist door dit automatisme verharden de mensen in zonden, die steeds schoon te wassen zijn met een beetje berouw. Daar moet God hem gelijk in geven. En hij neemt zich voor om de mensheid wederom te straffen met zijn plagen.
We krijgen het benauwd rond de wagen. Maar daar verschijnt Maria, in maagdelijk wit en hemels blauw. Ze treedt op als onze advocaat. Heeft God, in de gedaante van haar zoon, niet zelf gezegd dat ook de meest verstokte zondaar door hem met open armen ontvangen zal worden? En ze herinnert de opperste rechter hierbij aan haar moederschap, door de borsten te tonen die hem voedden en de buik die hem herbergde.
Hier kan Masscheroen met al zijn gelijk niet tegenop, ook al had hij nog aangeboden om met zijn duivelse trawanten te assisteren bij Gods voorgenomen strafexercities. Voor de zoveelste keer valt het godsgericht in het voordeel van de mens uit, dank zij de moedermaagd. Spel uit, en Mariken in tranen. Gerustgesteld