expansie (± 1850-1914) kreeg de vloot nog een nieuwe functie. Deze kan men omschrijven als die van snelle interventiemacht. Met behulp van de vloot konden legertjes aan land worden gezet en regelmatig bevoorraad. De maatschappelijke penetratie van de overzeese wereld in het tijdvak van imperialisme ging gepaard aan de vernietiging van bestaande technologische en economische structuren. Zo werden de coöperatieve scheepswerven in Egypte, die nog in de eerste helft van de negentiende eeuw schepen bouwden die qua capaciteit en technologie gelijkwaardig waren aan de schepen die in Europa werden vervaardigd, dankzij de groeiende invloed van Engeland in Egypte tegen het midden van de negentiende eeuw abrupt en gewelddadig stilgelegd. Voortaan mocht Egypte alleen maar zeeschepen gebruiken die in Engeland gebouwd waren.
Het behoud en de uitbreiding van zijn invloed in de overzeese wereld dankte Engeland dus aan zijn superieure technologie en bewapening. Met betrekkelijk kleine militaire eenheden wist het zijn invloed te vergroten. Het symbool bij uitstek van deze expansie was de mitrailleur. Met vaak slechts een paar mitrailleurs wisten Engelse expeditielegers het gewapende verzet van inheemse bevolkingen te breken en incidentele nederlagen en militaire tegenslagen ongedaan maken. De militaire overwinningen in deze periode waren meer aan de superieure wapens te danken dan aan de kwaliteiten van de soldaten. In de woorden van Hilaire Belloc:
Whatever happens, we have got
The Maxim Gun, and they have not.
De koloniale en imperialistische expansie van Engeland ging gepaard met een regelmatige bewapeningswedloop op maritiem gebied met Frankrijk. Kenmerkend voor deze periode was de ‘arrogantie van de macht’ (Fulbright). Demonstraties van deze arrogantie vonden buiten Europa regelmatig plaats. Het slachtoffer daarvan waren de Europese mededingers of de inheemse machthebbers en bevolkingen. Het meest sprekende voorbeeld van machtsarrogantie speelde zich echter in Griekenland af waarvan de soevereiniteit gegarandeerd werd door de grote mogendheden (Engeland, Rusland en Frankrijk). In 1848 werd het huis van een zekere Don Pacifico in Athene door een plunderende menigte verwoest. Don Pacifico diende een eis tot schadevergoeding van 30.000 pond in bij de Griekse regering. Deze weigerde hem tegemoet te komen. Toen riep Don Pacifico de hulp in van de Engelse minister van buitenlandse zaken, Palmerston. Engeland had nog enkele andere schadeclaims tegen Griekenland lopen. In 1850 stelde Palmerston de Griekse regering plotseling een ultimatum ten aanzien van een regeling van de schadeclaims. Bij niet-nakoming zou de Engelse vloot de haven van Piraeus blokkeren. Deze lag toevallig in de buurt. Griekenland wees het ultimatum van de hand waarop admiraal Parker de haven van Piraeus blokkeerde en meer dan 200 Griekse schepen in beslag nam.
Deze Don Pacifico affaire had een duistere achtergrond. Pacifico was een Portugese geldschieter van joodse komaf die Brits onderdaan was omdat hij in Gibraltar was geboren. Zijn schade-eis leek buitensporig en uiteindelijk ontving hij slechts 150 pond. Belangrijker dan de aanleiding, was de gebeurtenis zelf. In de eerste plaats bleek Palmerston bereid te zijn eigenmachtig tegen Griekenland op te treden en Frankrijk en Rusland voor het hoofd te stoten. Internationaal, maar ook in Engeland zelf, stak een storm van verontwaardiging op, want de actie van Palmerston demonstreerde dat Engeland zijn oppermachtige vloot op elk tijdstip en op elke plaats kon inzetten, met verontachtzaming van het internationale recht en de internationale politieke verhoudingen. Eind juni 1850 debatteerde het Lagerhuis vier dagen over deze aangelegenheid. Palmerston verdedigde zich met zijn ‘Civis Romanus sum’-rede en won het pleit van de oppositie. De boodschap luidde: ‘So also a British subject, in whatever land he may be, shall feel confident that the watchful eye and the strong arm of England will protect him against injustice and wrong.’ Hoewel deze