men dan niet pas echt beginnen. En ze leefden nog lang en gelukkig. Een prettig vooruitzicht voor de lezer, maar is het de waarheid?
Droogstoppel: ‘En dan die beloonde deugd! O, o, o! Ik ben sedert zeventien jaren makelaar in koffie - Lauriergracht No. 37 - en heb dus al zoiets bygewoond, maar het stuit my altyd vreselyk, als ik de goede lieve waarheid zó zie verdraaien. Beloonde deugd? Is het niet om van de deugd een handelsartikel te maken? Het is zo niet in de wereld, en 't is goed dat het niet zo is.’
Of het goed is dat het niet zo is is betwistbaar: het leven zou er overzichtelijker, maar ook heel wat saaier op worden, maar het is in ieder geval niet zo in de wereld, daarin heeft Droogstoppel gelijk. Hoe graag men het ook zou willen en hoe verheffend de literaire voorbeelden ook mogen zijn, het is slechts zelden dat in het ‘echte’ leven de goeden worden beloond en de slechten worden gestraft. Literatuur gaat dan ook niet primair over het ‘echte’ leven.
Het lijkt een ongeschreven wet dat bepaalde boeken, en daartoe behoren bijna alle kinderboeken, goed aflopen. Waarom zou je de kinderziel ook confronteren met de werkelijke werkelijkheid? Voor sprookjes geldt hetzelfde: assepoesters trouwen met prinsen: boerenzonen met prinsessen. ‘Alles gekheid en leugens,’ zegt Droogstoppel en inderdaad: geen waarheid en zelfs geen waarschijnlijkheid.
Maar er is een andere, diepere waarheid: directe deelname aan spanning en avontuur, een bevrijdend gevoel na de oplossing van alle conflicten, een plaatsvervangende vervulling van heimelijke wensen, katharsis. Slechts een enkeling neemt genoegen met en heeft genoeg aan de werkelijkheid.
Tenslotte het paradoxale: waar vindt men een beter, compacter, doeltreffender beeld van de ‘echte’ wereld dan in de alternatieve wereld van het literaire werk?
‘Er waren eens een bastschoen, een blaas en een strohalm. Op een keer gingen ze samen het bos in om hout te hakken. Ze kwamen bij een rivier en wisten niet hoe ze de overkant moesten bereiken. Toen zei de bastschoen tegen de blaas: “Blaas, we willen op jou naar de overkant gaan.” “Nee, bastschoen, het is beter dat de strohalm zich tussen de beide oevers uitstrekt, dan kunnen wij over hem heen lopen.” De strohalm ging over de rivier liggen. De bastschoen liep over hem heen. Toen brak de strohalm doormidden en de bastschoen viel in het water. De blaas lachte zo hard dat hij knapte!’
(Dat wil ik wel eens lezen, omdat hy op waarheid aandringt. - Droogstoppel).