Louis J. Mostertman
Over hydraulische onderwerpen in verband met de rystkultuur
Bevloeiing of irrigatie is het op kunstmatige wijze voorzien in een tekort aan water, in gevallen waar de mens in een bepaald deel van het jaar een gewas verbouwen wil, dat meer water nodig heeft dan de natuur ter plaatse in dat jaargetijde oplevert.
Voor de bewoner van Java is rijst het belangrijkste voedsel; het wordt ook graag gegeten. Hoewel de rijst geen waterplant is, heeft hij voor zijn groei heel veel water nodig.
Java kent twee duidelijke seizoenen. Gedurende de natte tijd, de westmoesson, valt er rijkelijk regen. De oostmoesson wordt gekenmerkt door droogte. De totale hoeveelheid regen die in de westmoesson valt zou voor de meeste plaatsen voldoende zijn voor de rijstbouw. Dit gewas groeit het liefst in het water. Dit kan men vasthouden door de velden te omringen door lage dijkjes. Er ontstaan dan natte rijstvelden, de sawa's. Het overtollige regenwater wordt afgelaten op lager gelegen velden en het wordt afgevoerd naar sloten en riviertjes. In bepaalde perioden van de levenscyclus van de rijstplant is er veel water nodig, speciaal ook bij de grondbewerking en na het uitzaaien, vaak meer dan de plaatselijke regenval dan kan leveren. Er komen ook in de natte tijd onverwachte droge perioden voor. Vallen deze lang uit dan schaadt dit het gewas. Daarom moet aan kunstmatige bevloeiing de voorkeur worden gegeven. Het water wordt hierbij via leidingen of kanalen vanuit rivieren of bronnen aangevoerd. Bij regelmatige bevloeiing heeft het gewas dan ook een hogere opbrengst.
Gedurende de droge tijd valt er niet voldoende regenwater om rijst te verbouwen. Soms zal het mogelijk zijn andere gewassen te kweken zoals maïs, aardnoten en wortelgewassen; in het Javaans duidt men deze aan met het woord polowijo. Deze gewassen hebben minder water nodig. Is er voldoende water, dan kan men zelfs gedurende de droge moesson rijst verbouwen. De beschikbare hoeveelheid water bepaalt welke gewassen men in de droge moesson kan verbouwen. Bij een goede organisatie zal het dus in de natte moesson mogelijk zijn om al het land dat voor bevloeiing geschikt is, te gebruiken voor rijstbouw. In de droge tijd kan men niet alle velden hiervoor gebruiken.
In de tijd van Multatuli bevloeide men met water uit de kleinere plaatselijke riviertjes. Hierin werden dammetjes gemaakt. Het water stroomt door kanaaltjes naar de velden. Het risico is groot dat zelfs deze riviertjes in de natte tijd niet altijd voldoende water hebben. In de oostmoesson zijn zij nagenoeg droog.
Na 1850 begon een nieuwe fase in de ontwikkeling van de irrigatie op Java. Men doet hierbij een beroep op de grotere rivieren. Deze ontspringen ver in de bergen. Daar is een deel van het regenwater in de natte tijd in de grond geinfiltreerd. Dit water komt in de droge tijd weer in de vorm van bronnen aan de oppervlakte en voedt zo de rivieren. Door het bouwen van een stuw wordt het weer opgevangen en geleid in een irrigatiekanaal. Dit kruist de dalen van de kleinere riviertjes met aquaducten of syphons, het water wordt door een aantal zijkanalen naar de velden vervoerd. Zulk een systeem geeft een grote mate van zekerheid dat de rijst in de natte tijd voldoende water krijgt. In de droge tijd is er dan voldoende water om polowijo te verbouwen, op een deel van de velden zelfs rijst. Binnen één eeuw werd bijna geheel Java uitgerust met irrigatiewerken volgens dit systeem.
In de westmoesson stroomt een groot deel van het rivierwater ongebruikt naar de zee. Wil men dat ter beschikking houden dan is de aanleg van dammen in deze rivieren nodig. Hierachter verzamelt zich in de regentijd een watervoorraad waarop ten alle tijde een beroep kan worden gedaan. Het nadeel is dat grote oppervlakten onder water komen. Duizenden