dat zou doen. Er werd speciaal voor ons een leraar aangetrokken uit de Randstad. Een jonge man was het geworden, die nog studeerde.
We zaten benieuwd op hem te wachten, aan het begin van een hete middag, net na de zomervakantie, in een van de barakken die op het schoolplein waren gebouwd als een kankergezwel. Als je daarin les had, kon je niet ontkomen aan de gedachte dat je overbodig was.
Mijn eerste schrik was dat hij een pak droeg. Dat was wel het laatste wat je verwachtte van een student in de tijd dat vrijwel alle faculteiten bezet waren. Zwijgend liep hij naar het bord en schreef zijn naam op. ‘MAAS’. Toen ging hij zitten.
Wij keken in een onaangenaam vierkant gezicht. Hij had veel wratten rond zijn oogleden en dun haar waartussen witte schilfers staken.
‘Kom jij maar eens voor het bord,’ waren zijn eerste woorden. Hij had het tegen Johnny, de vriendelijkste, rustigste jongen uit onze klas. ‘Vertel jij mij eens wie Keynes is,’ commandeerde hij, gemakkelijk achterover leunend.
Johnny wist net zo min als wij of het een politicus, een filmster of een voetballer betrof. Hij kreeg een preek van een half uur waarin zijn domheid, zijn wezenloze gezichtsuitdrukking en zijn nutteloze aanwezigheid breed werden uitgemeten. ‘Enfin,’ zei de gloednieuwe leraar toen, ‘laten we maar niet meer tijd verkwisten aan jou want je zult je eindexamen toch nooit halen.’ Johnny had al die tijd met gebogen hoofd voor de klas gestaan en begon op dat moment zachtjes te snikken.
Ik fluisterde tegen mijn vriendin Chantal dat Maas een gemenerik was. Johnny huilde nog door toen ik opdracht kreeg om apart in een lege hoek te gaan zitten. Maas kondigde aan dat hij nooit tegen mij zou praten en dat ook de andere leerlingen mij moesten doodzwijgen. Dat zou de rest van het jaar zo blijven. Het verdere uur was het muisstil. Er hing een ademloze sfeer van angst in de klas. Het leek een boze droom totdat de bel ons van het monster Maas verloste.
In de pauze werd Johnny geplaagd door jongens uit de klas. Wat was hij kinderachtig om te gaan janken! Alleen Joke was heel tevreden over de nieuwe aanwinst ‘Maas’. Wij plaagden haar dat ze verliefd was op een draak met wratten.
Twee middagen in de week zaten we met die man opgescheept. Zeker één middag moest ik ook nog strafwerk voor hem maken. Tijdens de avonden en in het weekend worstelde ik me door de stapels huiswerk die hij opgaf. 's Nachts droomde ik over hem.
Altijd als we les van hem hadden, werd er iemand ‘geofferd’. Altijd dezelfde verlegen, stille jongens uit de klas. Er waren er een stuk of vier. Maas hield net zo lang vol totdat ze gingen huilen en dan moest hij lachen.
Joke keek hem op dat moment altijd stralend aan en bloosde tot diep in haar hals. Op een dag stelde hij haar een vraag waarop ze geen antwoord wist, terwijl ze toch altijd uren op haar huiswerk zat. ‘Kom jij maar eens voor het bord,’ zei hij toen op gemene toon. Joke holde haast naar voren zo blij leek ze dat het nu eindelijk haar beurt was.
Soms gaf Maas een schriftelijke overhoring over een les die nog komen moest. Dan haalden we allemaal een één. De conrector, bij wie we protesteerden, legde ons uit dat de wereld hard was en dat je daar maar beter zo vroeg mogelijk aan wennen kon.
Op een gegeven moment stond mijn vriendin Chantal een 4,2 voor economie en ik een 3,8. Het had geen enkele zin meer om op school te blijven, vond zij. Overgaan zou ze zo zeker niet, al stond ze voor alle vreemde talen gemiddeld een negen. Ze ging werken in de bloemenzaak van haar zus. Zonder Chantal waren de economielessen voor mij niet meer te verduren en ik ging naar een andere school in een andere stad, zestig kilometer van huis.
Jaren later zag ik Chantal weer in de bloemenzaak. Ze pakte een bos rode rozen in voor een Duitse toerist die ze verlegen te woord stond. Nee, aan haar talen deed ze nooit meer wat, zei ze.
We hadden het over vroeger en over school.