Laurens Vancrevel
Over verzen als oudste taal
Als Cd Busken Huet in wanhoop uitroept: ‘Is de zucht tot verzen maken een vorm van erfzonde? Een der openbaringen van de algemene, uit het Paradijs afkomstige broeder- en zusterkrankheid?’, heeft hij niet het oog op de grote poëzie, maar op het misbruik dat in onze tijd van poëzie wordt gemaakt door de duizenden dienstdoende leden van de meer dan tweehonderd rederijkersverenigingen in onze natie. Zijn rechtmatige kritiek op het gebabbel en geleuter in versvorm wordt gevoed door eenzelfde ontzag voor de betekenis van de ware poëzie, dat spreekt uit het meeslepend betoog van E.J. Potgieter, waar hij spreekt van de tijd ‘waarin het door zijn beleid geëerbiedigde, om zijn goud benijde en voor zijn kennis gevierde Holland zin voor poëzie had’. Potgieter roemt de poëzie van Huygens, Hooft, Vondel en Cats, in wier werken de zeventiende eeuw en het ware karakter van Nederland herleeft, en hij betreurt de welhaast volstrekte afwezigheid van poëtische overtuiging in onze tijd.
In zijn Poetica, in het vierde hoofdstuk, zoekt Aristoteles de oorsprong van de poëzie in het wezen van de menselijke natuur, met name in de volgende aspecten: in de menselijke behoefte tot nabootsing en weergave, die zich al op vroege leeftijd uit in het leerproces van kinderen, en die bij andere levende wezens niet wordt aangetroffen; en in het plezier tot ontcijferen van poëtische nabootsingen en weergaven, hetgeen een uiting is van de menselijke leergierigheid. Aristoteles merkt daarbij terecht op dat zulke leergierigheid langer blijft bestaan bij wijsgerige naturen dan bij de meeste gewone mensen; hetgeen overigens de veronderstelling steun verleent dat poëtische uitingsvormen behoren tot het oorspronkelijke wezen van het menselijk denken - dat later, onder druk van de verstikkende werkelijkheid der samenleving, bij velen wordt ontkracht.
De mening van de Duitse profetische dichter Novalis, dat poëzie ‘de basis’ is van de samenleving, zal niet door vele staatslieden worden onderschreven, maar daar hebben de laatstgenoemden ongetwijfeld hun redenen voor. De laat-romantische dichter uit Frankrijk, Ch. Baudelaire, achtte poëzie juist daarom de meest fundamentele uitingswijze, omdat zij in staat is de mensheid onmiddellijk te verdelen in gees-